werkwoorden vervoegen/zinnen in stukken hakken

Unit Wie ben ik?
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 13 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Unit Wie ben ik?

Slide 1 - Slide

Inquiry Questions

Hoe vind ik het werkwoord en het onderwerp in een zin?
How do I find the verb and the subject in a sentence?

How do I find the different parts of a sentence in Dutch?

Slide 2 - Slide

Schema vandaag/schedule today

repeat werkwoorden vervoegen
werkwoorden hebben en zijn
video
oefenen-practise

Slide 3 - Slide

Werkwoorden vervoegen 
conjugating verbs in the present tense (tegenwoordige tijd) 
4 categories:
Stam-en: kijken (to watch)-kijk
Stam-en+klinker: maken (to make)-maak
Stam-en-medeklinker: zeggen (to say)-zeg
Stam-en v-f/z-s: lezen (to read) -lees


Slide 4 - Slide

Exception:


 Fiets jij naar huis? Jij fietst naar huis.
Loop jij naar huis? Jij loopt naar huis.

In a question the verb is in front of the subject, then you do not add a t. 

Slide 5 - Slide

Most important verbs in Dutch
Hebben-to have 


Slide 6 - Slide

zijn-to be
ik ben 
jij bent
hij/zij/het is
wij zijn
jullie zijn
zij zijn

Slide 7 - Slide

Copy
Do you use hebben or zijn?
Gebruik je hebben of zijn?

Slide 8 - Slide

Oefeningen (exercises)
Klare taal les 6 (copy)

Phase 2 students: create 3 sentences of your own using the words you have learned. 

Slide 10 - Slide

Kinderboekenweek

Slide 11 - Slide

Vrijdag 7 oktober 14.00-14.45
Voorlezen-reading to primary


Slide 12 - Slide

Woordenschat-vocabulary
New wordlist of most used verbs in Dutch
files in MB

Slide 13 - Slide