17-01 Spelling

Zelfstandig naamwoord
1 / 21
next
Slide 1: Mind map
SpellingBasisschoolGroep 8

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Zelfstandig naamwoord

Slide 1 - Mind map

Bijvoeglijk naamwoord

Slide 2 - Mind map

Woorden
Verbinden

Slide 3 - Slide

verbinden met -en
Dit doe je tussen 2 zelfstandige naamwoorden
bijv.:
bloem + winkel = bloemenwinkel
paard + markt = paardenmarkt

Slide 4 - Slide

pan + koek = ?
A
pannekoek
B
pannenkoek
C
pankoek
D
pan-koek

Slide 5 - Quiz

tand + borstel = ?
A
tandborstel
B
tandeborstel
C
tandenborstel
D
tandsborstel

Slide 6 - Quiz

verbinden met -e
1. Als het eerste deel geen zelfstandig naamwoord is
bijv.
goed + middag = goedemiddag
rood + hond = rodehond

Slide 7 - Slide

verbinden met -e
2. Als er van het eerste deel maar één bestaat
bijv.
maan + schijn = maneschijn
koningin + dag = koninginnedag
zon + bril = zonnebril

Slide 8 - Slide

verbinden met -e
3. als het eerste woord in het meervoud een s heeft of geen meervoud heeft
bijv.
groente + boer = groenteboer (je zegt ook groentes)
rijst + pap = rijstepap (rijst heeft geen meervoud)

Slide 9 - Slide

verbinden met -e
4. Als het eerste deel het tweede deel versterkt
bijv.
beer + goed = beregoed
reus + sterk = reuzesterk

Slide 10 - Slide

verbinden met -e
5. Als één van de delen niets meer met de betekenis te maken heeft
bijv. 
elleboog

Slide 11 - Slide

goed + middag = ?
A
goedemiddag
B
goedenmiddag
C
goedmiddag
D
goedsmiddag

Slide 12 - Quiz

zon + bril = ?
A
zonbril
B
zonsbril
C
zonnenbril
D
zonnebril

Slide 13 - Quiz

rijst + pap = ?
A
rijstenpap
B
rijst-pap
C
rijstepap
D
rijstpap

Slide 14 - Quiz

beer + honger = ?
A
beer-honger
B
berenhonger
C
beerhonger
D
berehonger

Slide 15 - Quiz

verbinden met een -s
Je schrijft de s als je de -s hoort.
bijv.
stationsklok
varkenshok

Slide 16 - Slide

dorp + straat = ?
A
dorpenstraat
B
dorpstraat
C
dorpsstraat
D
dorps-straat

Slide 17 - Quiz

Verbinden met een streepje
Als het eerste deel een afkorting of een getal is.
bijv.
60-plusser
OV-chipkaart

Slide 18 - Slide

NS + station
A
NSstation
B
NSenstation
C
NS-station
D
NStation

Slide 19 - Quiz

Verbinden met niks
Als je niks hoort, schrijf je de twee delen gewoon aan elkaar
bijv. 
treincoupé
busstation
zakenreis

Slide 20 - Slide

taal + boek
A
talenboek
B
taal-boek
C
taleboek
D
taalboek

Slide 21 - Quiz