oefentoets grammatica en spelling klas 1

Programma 2/11
We gaan tijdens deze online les maar weer een oefentoets maken.
Dit doen we met behulp van deze LessonUp en met een Kahoot!

1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 35 min

Items in this lesson

Programma 2/11
We gaan tijdens deze online les maar weer een oefentoets maken.
Dit doen we met behulp van deze LessonUp en met een Kahoot!

Slide 1 - Slide

uitleg 
blauwe dia's: grammatica woordsoorten

roze dia's: grammatica zinsdelen

gele dia's: spelling

Slide 2 - Slide

Oefentoets
SUCCES

Slide 3 - Slide

Mijn nieuwe fiets zet ik altijd goed op slot.
fiets =
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 4 - Quiz

Jullie zitten op school in Veghel.
Veghel =
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 5 - Quiz

De jongen kreeg een tien.
Jongen =
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 6 - Quiz

Kun je even een brood halen bij de AH?
Een =
A
Onbepaald lidwoord
B
Bepaald lidwoord

Slide 7 - Quiz

Het oude huis staat op instorten.
Het =
A
Bepaald lidwoord
B
Onbepaald lidwoord

Slide 8 - Quiz

Zelfstandig naamwoord?
Het schoolexamen was moeilijk voor Johan.

A
schoolexamen
B
Johan
C
schoolexamen, Johan

Slide 9 - Quiz

Benoem de zelfstandige naamwoorden:
In Nijmegen vinden elke zomer de zomerfeesten plaats.

Slide 10 - Open question

grammatica zinsdelen

Slide 11 - Slide

Wat is de persoonsvorm in deze zin:

Vandaag krijgen jullie onderwijs op afstand!
A
vandaag
B
krijgen
C
jullie
D
onderwijs

Slide 12 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in deze zin:

De toets van maandag is niet doorgegaan.
A
de toets
B
maandag
C
is
D
doorgegaan

Slide 13 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin:
Vandaag krijgen jullie onderwijs op afstand!
A
vandaag
B
krijgen
C
jullie
D
onderwijs

Slide 14 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in deze zin:
Vandaag besloot school jullie onderwijs op afstand te geven.
A
te geven
B
besloot
C
jullie
D
onderwijs

Slide 15 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin?
Max heeft zijn schoolboeken gekaft.
A
Max
B
schoolboeken
C
zijn schoolboeken
D
heeft

Slide 16 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
Netflix heeft nieuwe series uitgebracht.
A
heeft
B
uitgebracht
C
Netflix
D
nieuwe series

Slide 17 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
Wie heeft mijn schoen gepakt?
A
heeft
B
gepakt
C
Wie
D
mijn

Slide 18 - Quiz

Spelling

Slide 19 - Slide

Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst!
A
betekent
B
betekend
C
betekende
D
betekente

Slide 20 - Quiz

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeurdde

Slide 21 - Quiz

Kies het juiste werkwoord:

"Het vliegtuig ..."
A
land
B
landt
C
lant

Slide 22 - Quiz

Hij (branden) zijn vingers aan het vuurwerk.
A
Brand
B
Brandt

Slide 23 - Quiz

(Worden) je broer ook zo gek van dat wachten?
A
Word
B
Wordt

Slide 24 - Quiz

Ik (vermoeden) dat jij dat ook niet echt grappig (vinden).
A
vermoet, vind
B
vermoedt, vindt
C
vermoed, vindt
D
vermoed, vind

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Link