3H - Lezen Hf. 3 HV2 + hf. 1-4 havo3

Welkom H3F! 
Ga alvast zitten volgens de plattegrond en pak je spullen erbij.
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with text slides.

Items in this lesson

Welkom H3F! 
Ga alvast zitten volgens de plattegrond en pak je spullen erbij.

Slide 1 - Slide

Welkom H3E! 
Ga alvast zitten volgens de plattegrond en pak je spullen erbij.

Slide 2 - Slide

Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00

Slide 3 - Slide

Wat gaan we deze les doen?
  • Herhalen theorie klas 2 (hf. 3 Lezen)
  • Herhalen theorie klas 3 (hf. 1 -4 Lezen)
  • Aan de slag!

Slide 4 - Slide

Deze les
Herhalen theorie leesvaardigheid klas 2

Aan het eind van de les:
  • kun je doel-middel, vergelijkende en samenvattende verbanden herkennen; 
  • kun je tekstverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden.

Slide 5 - Slide

Huiswerk H3F
Maandag 20 maart:
HV2 Hf. 3 opdr. 4

Toets Lezen herh. + H1-4




Slide 6 - Slide

Huiswerk H3E
Dinsdag 21 maart:
HV2 hf. 3, opdr. 4

Toets Lezen herh. + H1-4




Slide 7 - Slide

Terugblik hf. 1
Hoofdzaken:
de belangrijkste informatie in een tekst -> vind je vaak op voorkeursplaatsen (inleiding of slot)

Bijzaken:
informatie die niet (minder) zo belangrijk is

Slide 8 - Slide

Kernzin
  • hoofdzaak van een alinea 
  • vaak eerste of laatste zin van de alinea
  • soms tweede zin, eerste zin vormt dan een verband met de vorige alinea('s).

Als je een tekst moet onthouden, kun je de hoofdzaken in een schema zetten of in een samenvatting.

Slide 9 - Slide

Chronologisch verband
Beschrijft gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde.

Signaalwoorden: vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat, terwijl, dadelijk, intussen, binnenkort
Jaartallen en data kunnen ook een chronologisch verband aangeven. 

Vroeger speelde ik erg graag buiten, nu zit ik liever achter de computer.

Slide 10 - Slide

Opsommend verband
In een opsommend verband worden dingen achter elkaar genoemd. 

Signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, bovendien, ook, verder, ten slotte, en, niet alleen ... (maar) ook
Liggende streepjes (-) of getallen (1, 2, 3) horen hier ook bij.

Ten eerste vind ik dat je op tijd moet komen en je moet ook je spullen op orde hebben.

Slide 11 - Slide

Tegenstellend verband
In een tegenstellend verband worden tegenovergestelde dingen genoemd. 

Signaalwoorden: maar, tegenover, daarentegen, toch, echter, hoewel, ofschoon, desondanks, aan de ene kant ... aan de andere kant

In het weekend heb ik een baantje, maar doordeweeks heb ik daarvoor geen tijd.

Slide 12 - Slide

Toelichtend verband
In een uitleggend of toelichtend verband wordt extra informatie gegeven bij een onderwerp, vaak in de vorm van een voorbeeld.

Signaalwoorden: bijvoorbeeld, zo, als, zoals, denk aan, ter illustratie, dat wil zeggen, met andere woorden

Een brommer rijdt 1 op 12. Dat wil zeggen dat je met 1 liter benzine 
12 kilometer kunt rijden. 

Slide 13 - Slide

Concluderend verband
Bij een concluderend verband trekt de auteur een conclusie uit informatie eerder in de tekst.

Signaalwoorden: dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend, al met al, het blijkt dat, dan ook

Jip wilde niet naar de dierentuin, Anke wilde niet naar het pretpark en ik wilde niet naar het zwembad; kortom we konden het niet eens worden over wat we gingen doen. 

Slide 14 - Slide

Redengevend verband
Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt.

Signaalwoorden: omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is, vanwege

Voor voetbalwedstrijden heb je een goede conditie nodig, daarom train ik twee keer per week. 

Slide 15 - Slide

Oorzakelijk verband
Een oorzakelijk verband laat zien waardoor iets gebeurt (waarop je geen invloed hebt).

Signaalwoorden: door, doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij, door te

Door de hevige regenval, was de weg overstroomd. 

Slide 16 - Slide

Doel-middelverband
Een doel-middelverband geeft aan welk middel wordt gebruikt om een bepaald doel te bereiken.

Signaalwoorden: opdat, zodat, om te, door middel van, met behulp van

Pizzadeeg moet je minstens tien minuten kneden, zodat het mooi soepel en elastisch wordt.

Slide 17 - Slide

Vergelijkend verband
Een vergelijkend verband laat een verschil of een overeenkomst zien. 

Signaalwoorden: in vergelijking met, (net) als, evenals, zoals 
ook de vergrotende trap: meer, groter, beter, langer enz.

In vergelijking met vorig jaar hebben we nu een koude winter.

Slide 18 - Slide

Samenvattend verband
Een samenvattend verband geeft een verkorte weergave van informatie uit de tekst. 

Signaalwoorden: kortom, samengevat, met andere woorden, al met al

We hebben nu acht tekstverbanden behandeld. Samengevat kun je wel stellen dat je al heel wat tekstverbanden kent.

Slide 19 - Slide

Lezen H1 + 2 - Vaste tekststructuren
  • probleem-oplossingsstructuur
  • verklaringsstructuur
  • verleden-heden(-toekomst)structuur

  • argumentatiestructuur
  • aspectenstructuur
  • voor- en nadelenstructuur
  • vraag-antwoordstructuur 


Zie blz. 12 voor uitleg
Zie blz. 42 en 43 voor uitleg.

Slide 20 - Slide

Lezen H3 + 4: Argumentatie
  • standpunt
  • feitelijke vs. waarderende argumenten
  • drie argumentatiestructuren
          - enkelvoudige argumentatie
          - onderschikkende argumentatie
          - nevenschikkende argumentatie
  • tegenargument vs. weerlegging

Slide 21 - Slide

Opdracht deze les
  • Zet je boek op Nieuw Nederlands HV2
  • Neem de theorie van Lezen hf. 3 door. 
  • Hf. 3, opdr. 4
Je werkt zelfstandig. Als je vragen hebt, mag je deze aan mij stellen.

Klaar? 
Kies uit: lezen in je leesboek. 

timer
25:00

Slide 22 - Slide

Huiswerk H3F
Woensdag 15 maart:
HV2 Hf. 3 opdr. 4




Slide 23 - Slide

Huiswerk H3E
Donderdag 16 maart:
HV2 hf. 3, opdr. 4





Slide 24 - Slide