Ch 5 - les 4

1 / 35
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Qu'est-ce qu'on va faire?
  • Vocabulaire

  • Parler
  • Nearpod
  • Lire
  • Grammaire

Slide 2 - Slide

Planning
Toets in de toetsweek:
Chapitre 5 woorden/zinnen A B E + gram. D H
+ leesteksten

Slide 3 - Slide

Chapitre 5
  • Ik ken woorden die te maken hebben met vrije tijd.
  • Ik ken de maanden van het jaar.
  • Ik kan mijzelf en anderen beschrijven.
  • Ik kan de passé composé gebruiken.
  • Ik kan het bijvoeglijk naamwoord gebruiken.



Slide 4 - Slide

Vocabulaire 
A +B +E

10 minuten op je eigen manier oefenen met de woorden/zinnen



Slide 5 - Slide

join.nearpod.com

Slide 6 - Slide

Parler

Qui est-ce?

Slide 7 - Slide

couleurs

Slide 8 - Mind map

physique

Slide 9 - Mind map

Parler

Qui est-ce?

Slide 10 - Slide

passé composé

Slide 11 - Slide

passé composé = v.t.t.
Ik heb gelopen.
Mijn vader heeft gevoetbald.
Mijn broer is naar Engeland gegaan.

Slide 12 - Slide

voltooid deelwoord
parler     ->      parlé                               donner     ->   donné
praten              gepraat                          geven               gegeven

                               REGEL:    werkwoord   -  er   +  é  

Slide 13 - Slide

hulpwerkwoord
Om de passé composé te kunnen vormen heb je het hulpwerkwoord  avoir  nodig.
   
    Ik heb een nieuwe fiets gekocht.

Slide 14 - Slide

avoir
j'ai
tu as
il/elle/on a
nous avons
vous avez
ils/elles ont

Slide 15 - Slide

passé composé
De passé composé bestaat uit drie delen:
persoonlijk voornaamw.  +  hulpwerkwoord + voltooid deelw. 

j'ai parlé
tu as donné
nous avons mangé

Slide 16 - Slide

oefenen

Slide 17 - Slide

(parler)
Nous .... espagnol.

Slide 18 - Open question

(regarder)
Vous ... un film?

Slide 19 - Open question

(chanter)
Elle ... une chanson

Slide 20 - Open question

(adorer)
Tu ... les frites?

Slide 21 - Open question

nakijken
maken opdr. 16 + 17bcd

Slide 22 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord
De rode neus.
Het grote huis.
De kleine jongen.

Slide 23 - Slide

Basisregel

un grand homme
une grande femme
deux grands hommes
deux grandes femmes
ev
mv
mnl
-
+s
vrl
+e
+es

Slide 24 - Slide

Basisregel
Let op:
Eindigt een woord al op een -e, dan krijgt het geen extra -e:
un garçon timide  -  une fille timide

Eindigt een woord al op een -e, dan krijgt het geen extra -s:
un éléphant gris  -    deux éléphants gris

Slide 25 - Slide

J'ai un (petit) ... frère.
A
petit
B
petite
C
petits
D
petites

Slide 26 - Quiz

J'ai deux (petit) ... soeurs.
A
petit
B
petite
C
petits
D
petites

Slide 27 - Quiz

Une souris ...
A
gris
B
grise
C
grises
D
griss

Slide 28 - Quiz

Deux souris ...
A
gris
B
grise
C
grises
D
griss

Slide 29 - Quiz

oefenen
Exercice 32bcd

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Regarder
Prends ton livre à la page 28.

-On va faire les exercices 20 et 21



Slide 32 - Slide

Lire
On va lire texte F

Exercice 24 et 25



Slide 33 - Slide

devoirs
leren woorden/zinnen A  B E
maken opdr. 17 + 18abc

Slide 34 - Slide

Chapitre 5
  • Ik ken woorden die te maken hebben met vrije tijd.
  • Ik ken de maanden van het jaar.
  • Ik kan mijzelf en anderen beschrijven.
  • Ik kan de passé composé gebruiken.
  • Ik kan het bijvoeglijk naamwoord gebruiken.



Slide 35 - Slide