Spelling - blok 4 (les 2)

Spelling - blok 4 (les 2)
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Spelling - blok 4 (les 2)

Slide 1 - Slide

Wat gaan wij/jullie vandaag doen? 
  • Wij gaan de afspraken en regels bespreken 
  • Wij gaan de leerdoelen van deze les bespreken 
  • Jullie krijgen een korte terugkoppeling van de vorige les
  • jullie krijgen uitleg over de theorie van spelling, blok 4
  • Jullie gaan een samenwerkingsopdracht maken. 
  • Jullie gaan zelfstandig het huiswerk maken. 

Slide 2 - Slide

Afspraken en regels 
Je bent op tijd in de les!
Telefoon thuis of in de kluis!
Opgeladen Chromebook
1e keer waarschuwing --> 2e keer strafwerk --> 3e keer nablijven
Geen kauwgom of snoep --> nu kan het nog in de prullenbak
Je mag een slokje water drinken, maar vraag eerst even om toestemming --> flesje water zit in je tas.
Als er iemand aan het woord is, zijn jullie stil!
wij letten op ons volume 

Slide 3 - Slide

Leerdoelen 
Na deze les: 
  • kun je de apostrof, het weglatingsstreepje en het afbreekteken gebruiken.

Slide 4 - Slide

Terugkoppeling vorige les
Meervoud van zelfstandige naamwoorden 

Slide 5 - Slide

Meervoud van zelfstandige naamwoorden 
Zelfstandige naamwoorden --> Woorden voor mensen, dieren en dingen noem je zelfstandige naamwoorden.
  • Woorden die eindigen op a - i - o - u - y krijgen +'s --> 
opa - opa's
  • Woorden die eindigen op ee krijgen +ën --> ree - reeën
  • Een woord dat eindigt op een s, krijgt meestal een z  --> huis - huizen
  • Een woord dat eindigt op een f, krijgt meestal een v  --> staaf - staven 
  • Sommige krijgen +eren --> kind - kinderen

Slide 6 - Slide

Nieuwe theorie spelling 
  • apostrof 
  • weglatingsstreepje 
  • afbreekteken  

Slide 7 - Slide

Apostrof = ' 
Gebruik je bij
  • een afkorting met ER of een verkleinwoord erachter -->  A4'tje, CDA'er
  • meervoud van afkortingen -->  tv's
  • meervoud van woorden die eindigen op y --> panty’s
  • namen die eindigen op een lange klinker als je bezit wilt aangeven -->  Ada's boek, Eddy's jas
  • namen die eindigen op een s-klank, als je bezit wilt aangeven -->  Kees' pen, Jens' boek
  • Woorden en getallen waarvan je een deel weglaat --> 's morgens (des morgens), 't huis (het huis), in '87 (in 1987)

Slide 8 - Slide

Wat is goed gespeld ?
A
tv's
B
tv-s
C
tvs

Slide 9 - Quiz

Wat is goed gespeld ?
A
lollies
B
lollys
C
lolly's
D
lollie's

Slide 10 - Quiz

Wat is goed gespeld ?
A
A4-tje
B
A4'tje
C
A4tje

Slide 11 - Quiz

Wat is goed gespeld ?
A
Lara's pen
B
Laras' pen
C
Lara-s pen

Slide 12 - Quiz

Wat is goed gespeld ?
A
s avonds
B
s'avonds
C
's avonds
D
savonds'

Slide 13 - Quiz

weglatingsstreepje = - 
Soms kun je een deel van een woord weglaten, terwijl de betekenis gelijk blijft. Je moet dan wel een weglatingsstreepje neerzetten op de plaats waar je het woord weglaat.
Bijvoorbeeld: 
kerstballen en -bomen (kerstballen en kerstbomen)
in- en uitgang (ingang en uitgang)


Slide 14 - Slide

weglatingsstreepje = - 
Je mag GEEN weglatingsstreepje gebruiken als de woorden
niet hetzelfde betekenen.
Bijvoorbeeld: 
vervoer en koeienvoer 
dus niet: ver- en koeienvoer



Slide 15 - Slide

Wat is goed ?
A
binnenland en buiten-
B
binnenland en -buiten
C
binnen- en buitenland
D
-land en buitenland

Slide 16 - Quiz

Afbreekteken
Als een woord niet helemaal op de regel past, kun je het afbreken tussen twee lettergrepen. Dan zet je daar een afbreekteken tussen.

Slide 17 - Slide

Afbreekteken
1.  Je mag afbreken tussen de delen van een samenstelling:

Voorbeeld:
kenteken-plaat, was-machine, appel-schil, bloem-kool, boeken-kast, zomer-feesten, tafel-tennissen.

Slide 18 - Slide

Staat het afbreekteken goed? huis-deur
A
goed
B
niet goed

Slide 19 - Quiz

Afbreekteken
2. Gebruik geen afbreekteken voor of na één letter:

Voorbeeld
over-weg (en niet: o-verweg), ali-nea (en niet: a-linea of aline-a), maf-fia (en niet: maffi-a).

Slide 20 - Slide

Staat het afbreekteken goed?
o-verweg
A
goed
B
niet goed

Slide 21 - Quiz

Afbreekteken
3.  Schrijf geen apostrof voor een afbreekteken:

Voorbeeld
pony-tje (en niet: pony'-tje);
baby-tje (en niet: baby'-tje).

Slide 22 - Slide

Staat het afbreekteken goed?
pony-tje
A
goed
B
niet goed

Slide 23 - Quiz

Afbreekteken
Let op: schrijf geen extra klinker in verkleinwoorden:

Voorbeeld
vla-tje (en niet: vlaa-tje);
stro-tje (en niet: stroo-tje);
menu-tje (en niet: menuu-tje);
ski-tje (en niet: skie-tje).

Slide 24 - Slide

Wanneer gebruik je een afbreekteken? Kies het goede antwoord.
A
Als een woord erg lang is (langer dan 10 letters).
B
Als een woord moeilijk te lezen is.
C
Als een woord niet helemaal op een regel past.
D
Als een woord snel verkeerd gelezen wordt.

Slide 25 - Quiz

Samenwerkingsopdracht 

Slide 26 - Slide

Aan de slag! 
Je gaat zelfstandig het huiswerk maken.  Je maakt de volgende opdrachten: 
  • 4.10 (apostrof) helemaal 
  • 4.11 (weglatingsstreepje) helemaal 
  • 4.12 (afbreekteken) helemaal 
  • 4.13 werkwoordspelling en het dictee hoef je niet te maken. 

Slide 27 - Slide

Controleren leerdoelen
  • Wat heb je vandaag geleerd? --> schrijf dit op je gele post-it
  • Wat heb je (van mij) nodig om de stof
(nog beter) te begrijpen? --> schrijf dit op je roze post-it 

Slide 28 - Slide