Spelling - blok 5

Spelling - blok 5
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Spelling - blok 5

Slide 1 - Slide

Wat gaan wij/jullie vandaag doen? 
  • Wij gaan de afspraken en regels bespreken.
  • Wij gaan de leerdoelen van deze les bespreken.
  • Jullie krijgen een korte terugkoppeling van de vorige les.
  • Jullie krijgen uitleg over de theorie van spelling, blok 4.
  • Jullie gaan een samenwerkingsopdracht maken.
  • Jullie gaan zelfstandig het huiswerk maken. 

Slide 2 - Slide

Afspraken en regels 
Je bent op tijd in de les!
Telefoon thuis of in de kluis!
Opgeladen Chromebook
1e keer waarschuwing --> 2e keer strafwerk --> 3e keer nablijven
Geen kauwgom of snoep --> nu kan het nog in de prullenbak
Je mag een slokje water drinken, maar vraag eerst even om toestemming --> flesje water zit in je tas.
Als er iemand aan het woord is, zijn jullie stil!
wij letten op ons volume 

Slide 3 - Slide

Leerdoelen 
Na deze les: 
  • kun je uitleggen in welke vorm een werkwoord staat en welke regel is gebruikt;
  • kun je verkleinwoorden op de goede manier spellen.

Slide 4 - Slide

Terugkoppeling vorige les 
  • Apostrof
  • Weglatingsstreepje
  • Afbreekteken  

Slide 5 - Slide

Apostrof = ' 
Gebruik je bij
  • een afkorting met ER of een verkleinwoord erachter -->  A4'tje, CDA'er
  • meervoud van afkortingen -->  tv's
  • meervoud van woorden die eindigen op y --> panty’s
  • namen die eindigen op een lange klinker als je bezit wilt aangeven -->  Ada's boek, Eddy's jas
  • namen die eindigen op een s-klank, als je bezit wilt aangeven -->  Kees' pen, Jens' boek
  • Woorden en getallen waarvan je een deel weglaat --> 's morgens (des morgens), 't huis (het huis), in '87 (in 1987)

Slide 6 - Slide

weglatingsstreepje = - 
  • Soms kun je een deel van een woord weglaten, terwijl de betekenis gelijk blijft. Je moet dan wel een weglatingsstreepje neerzetten op de plaats waar je het woord weglaat.
Bijvoorbeeld: 
kerstballen en -bomen (kerstballen en kerstbomen)

  • Je mag GEEN weglatingsstreepje gebruiken als de woorden
niet hetzelfde betekenen.
Bijvoorbeeld:
vervoer en koeienvoer --> dus niet: ver- en koeienvoer

Slide 7 - Slide

Afbreekteken
Als een woord niet helemaal op de regel past, kun je het afbreken tussen twee lettergrepen. Dan zet je daar een afbreekteken tussen.

Slide 8 - Slide

Afbreekteken
1.  Je mag afbreken tussen de delen van een samenstelling.
Bijvoorbeeld: kenteken-plaat, appel-schil.
2. Gebruik geen afbreekteken voor of na één letter.
Bjvoorbeeld:  over-weg (en niet: o-verweg), ali-nea (en niet: a-linea of aline-a), maf-fia (en niet: maffi-a).
3. Schrijf geen apostrof voor een afbreekteken:
Bijvoorbeeld: pony-tje (en niet: pony'-tje). 
4. Schrijf geen extra klinker in verkleinwoorden. 
Bijvoorbeeld: vla-tje (en niet: vlaa-tje).


Slide 9 - Slide

Spelling - blok 5
  • Werkwoorden 
  •  Verkleinwoorden 

Slide 10 - Slide

Schema van de werkwoorden

Slide 11 - Slide

Tijdens de feesten in Caïro gisteren … (ploffen) veel ballonnen uit elkaar.
A
ploft
B
plofte
C
ploften
D
plofden

Slide 12 - Quiz

We vinden het niet zo leuk dat onze buurman nog steeds duiven … (houden).
A
houd
B
houdt
C
houden
D
hout

Slide 13 - Quiz

Verkleinwoorden
Van veel woorden kun je een verkleinwoord maken. -->Dit doe je door er een achtervoegsel achter te zetten. Meestal schrijf je het verkleinwoord zoals het klinkt.
huis –> huisje
slak --> slakje


Slide 14 - Slide

Verkleinwoorden (2)
Bij sommige woorden kun je niet horen hoe je het verkleinwoord spelt. Gebruik daarbij de volgende regels:
bij woorden die eindigen op -ng schrijf je -nkje of -etje
afdeling--> afdelinkje
wang--> wangetje
bij woorden die eindigen op een lange klinker, verdubbel je de klinker.
foto--> fotootje


Slide 15 - Slide

Verkleinwoord (3)

  • bij woorden die eindigen op een -i voeg je een -e- toe
  • taxi –>taxietje
  • bij woorden die eindigen op een -y na een medeklinker schrijf je een apostrof
  • ponypony’tje
  • bij letters, cijfers en afkortingen schrijf je een apostrof --> f’je, 6’je

Slide 16 - Slide

Vul het verkleinwoord in.
lolly
A
lollietje
B
lolytje
C
lolly
D
lolly'tje

Slide 17 - Quiz

Vul het verkleinwoord in.
jongen
A
jongentje
B
jongetje
C
jongens
D
jongen

Slide 18 - Quiz

Vul het verkleinwoord in.
4
A
4'tje
B
4
C
4'je
D
viertje

Slide 19 - Quiz

Vul het verkleinwoord in.
ski
A
skitje
B
skietje
C
skieeen
D
skietjes

Slide 20 - Quiz

Samenwerkingsopdracht 

Slide 21 - Slide

Aan de slag! 
Je gaat van spelling van blok 5 de volgende opdrachten maken: 
  • 5.7 Weet je het nog? – Werkwoorden
  • 5.8 Verkleinwoorden

Slide 22 - Slide