This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Vandaag
Leestoets + antwoorden staan in Magister (week 10).
Woordenschat.
Summatieve toetsen in Exam! Laptop mee! Ik ben tijdens toets bereikbaar via Teams/docentenchat. Link toets in teams/surveillant. Leestekst krijgt iedereen uitgedeeld.
Slide 2 - Slide
Leestoets - belangrijke dingen
Vergeet bij 'leg uit' niet ook uit te leggen waarom je dat antwoord geeft!
Als je argumenten uit de tekst moet halen, lees dan goed je ze allemaal hebt. Vaak zijn het wel een stuk of 3 argumenten!
Kijk goed naar de vraag. Willen ze bijvoorbeeld de zin zien waarmee de weerlegging wordt geïntroduceerd of juist de weerlegging? Dit kunnen 2 heel andere antwoorden zijn!
Slide 3 - Slide
Woordenschat H1 t/m 4
Stijlfiguren
Herhaling (hetzelfde woord komt meerdere malen terug in de zin).
Tegenstelling (tegenovergestelde dingen).
Opsomming (verschillende dingen worden opgesomd).
Soorten opsommingen: Drieslag (opsomming van 3 woorden, zinnen of zinsdelen), climax (steeds sterker wordende reeks) of omgekeerde climax (steeds zwakker wordende reeks)
Slide 4 - Slide
Beeldspraak
Personificatie: levenloos ding levend maken( de stoel zucht onder zijn gewicht)
Vergelijking: je vergelijkt het beeld met de werkelijkheid (je kamer lijkt wel een zwijnenstal)
Metafoor: je vergelijkt het beeld met de werkelijkheid maar benoemt alleen het beeld (ruim die zwijnenstal eens op!)
Slide 5 - Slide
Papier is geduldig
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
Slide 6 - Quiz
De engel van hiernaast
A
Metafoor
B
Personificatie
Slide 7 - Quiz
Vergelijking, metafoor of personificatie? Hij gedraagt zich als een klein kind.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
Slide 8 - Quiz
Stijlfiguren
Hyperbool (overdrijving)
Understatement (afzwakking)
Eufemisme (iets minder erg laten klinken)
Slide 9 - Slide
spuugzat
A
overdrijving (hyperbool)
B
eufemisme
Slide 10 - Quiz
A
opsomming
B
tegenstelling
C
hyperbool
D
eufemisme
Slide 11 - Quiz
A
Minimaliseert (understatement)
B
Overdrijft (hyperbool)
Slide 12 - Quiz
A
Minimaliseert (understatement)
B
Overdrijft (hyperbool)
Slide 13 - Quiz
H3 en H4
Oefenen via Nieuw Nederlands online, of uit het boek.
Kijk de filmpjes met uitleg op Nieuw Nederlands online.