Welkom Brugklas vr 7-11-2024

Welkom Brugklas vr 7-11-2024
Vandaag:
Nakijken opdr 3 en 4 blz 32/33
Oefenen SO Spelling
Maken:
1 / 55
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 55 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom Brugklas vr 7-11-2024
Vandaag:
Nakijken opdr 3 en 4 blz 32/33
Oefenen SO Spelling
Maken:

Slide 1 - Slide

Wat is niet met een hoofdletter?
A
Begin van de zin
B
Namen
C
Zelfstandige naamwoorden (ding/persoon)
D
Bijvoeglijke naamwoorden (omschrijving)

Slide 2 - Quiz

Met of zonder hoofdletter?
A
Pinksteren
B
pinksteren
C

Slide 3 - Quiz

Hoofdletters
Waar staan de hoofdletters goed?
A
dhr. van Leeuwen
B
Stef van Leeuwen
C
stef van Leeuwen
D
Stef Van leeuwen

Slide 4 - Quiz

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Kerstcadeau
B
kerstcadeau

Slide 5 - Quiz

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
december
B
December

Slide 6 - Quiz

Hoofdletter of een hoofdletter?
A
Ameland
B
ameland

Slide 7 - Quiz

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
lente
B
Lente

Slide 8 - Quiz

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Januari
B
januari

Slide 9 - Quiz

Hoofdletters:
waar staan de hoofdletters goed?
A
Ik ken stef Van leeuwen
B
Ik ken Stef van Leeuwen
C
ik ken stef van Leeuwen
D
ik ken Stef Van leeuwen

Slide 10 - Quiz

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Gucci
B
gucci

Slide 11 - Quiz

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Volkskrant
B
volkskrant

Slide 12 - Quiz

Hoofdletters en leestekens

Wanneer gebruik je geen hoofdletter?
A
aan het begin van de zin
B
bij namen
C
namen van dagen, maanden, seizoenen en windstreken
D
bij woorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid

Slide 13 - Quiz

Hoofdletter of een hoofdletter?
A
Kerstmis
B
kerstmis

Slide 14 - Quiz

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Stationsstraat
B
stationsstraat

Slide 15 - Quiz

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
titanic
B
Titanic

Slide 16 - Quiz

Kloppen de leestekens?
A
Sanne zegt: Mijn fiets staat nog op school.
B
Sanne zegt: 'Mijn fiets staat nog op school.'
C
Sanne zegt: 'Mijn fiets staat nog op school'
D
Sanne zegt 'Mijn fiets staat nog op school.'

Slide 17 - Quiz

Bij welke kloppen de leestekens?
A
De bosmaaier start niet; de accu is leeg.
B
De bosmaaier start niet, de accu is leeg.
C
De bosmaaier start niet de accu; is leeg.
D
De bosmaaier start niet: de accu is leeg.

Slide 18 - Quiz

Wat zijn leestekens?
A
Punt, vraagteken, uitroepteken
B
Hoofdletter, alinea en namen
C
Afspraken
D
Onnodig

Slide 19 - Quiz

Bij welke kloppen de leestekens?
A
Als jullie klaar zijn, mogen jullie gaan?
B
Als jullie klaar zijn, mogen jullie gaan!

Slide 20 - Quiz

leestekens zijn:
A
alleen hoofdletters
B
hoofdletters, komma's, punten en vraagtekens
C
punten, vraagtekens, uitroeptekens, komma's,
D
A,B en C zijn juist

Slide 21 - Quiz

Kloppen de leestekens?
A
Als jullie klaar zijn mogen jullie gaan ?
B
Als jullie klaar zijn, mogen jullie gaan !

Slide 22 - Quiz

Wat is juist?
Let op de leestekens
A
Betty wil jij de was ophangen?
B
Betty, wil jij de was ophangen?
C
Betty wil jij, de was ophangen?
D
Betty, wil jij, de was ophangen?

Slide 23 - Quiz

Wat is juist?
Let op de leestekens
A
Dat, heb je goed gedaan Saartje.
B
Dat heb je, goed gedaan Saartje.
C
Dat heb je goed gedaan Saartje.
D
Dat heb je goed gedaan, Saartje.

Slide 24 - Quiz

Wat is de term voor alle leestekens?
A
punctualiteit
B
interpellatie
C
interpunctie

Slide 25 - Quiz

Waar kloppen de leestekens?
A
Harm zei: "Doe dat nooit weer!"
B
Harm zei: "Doe dat nooit weer"!
C
Harm zei: "doe dat nooit weer! "
D
Harm zei, "Doe dat nooit weer!"

Slide 26 - Quiz

Leestekens: een zin eindigt met ...
A
aanhalingstekens
B
een komma
C
een dubbele punt
D
een punt

Slide 27 - Quiz

Hoe zat het ook al weer?
Voorkennis bijvoeglijk naamwoord

Wat weet je al van bijvoeglijke naamwoorden?
En van stoffelijke?

Slide 28 - Slide

Hoeveel bn tel jij?

In een klein bootje varen de avontuurlijke jongens op de woeste rivier.
A
1
B
2
C
3

Slide 29 - Quiz

Noteer de bijvoeglijke naamwoorden:

In de papieren doos zitten oude, geschreven brieven.

Slide 30 - Open question

Welk bijvoeglijk naamwoord is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
De lelijke kast
B
De metalen kast
C
De grijze kast
D
De oude kast

Slide 31 - Quiz

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoorden eindigen bijna altijd op -en.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 32 - Quiz

Kies de juiste spelling van het bijvoeglijk naamwoord.
A
de rode muur
B
de roden muur

Slide 33 - Quiz

Welk bijvoeglijk naamwoord is goed gespeld?
A
de vergrote foto
B
de vergrootte foto

Slide 34 - Quiz

Welk bijvoeglijk naamwoord is goed gespeld?
A
het verzette uur
B
het verzete uur

Slide 35 - Quiz

Wat is de lange vorm van het bijvoeglijk naamwoord: "financieel"
A
financieele
B
financiële
C
financieële
D
financielen

Slide 36 - Quiz

Wat is de lange vorm van het bijvoeglijk naamwoord: "dwaas"
A
dwaase
B
dwaaze
C
dwaze
D
dwase

Slide 37 - Quiz

Kies de juiste spelling.

Meervoud van auto
A
auto's
B
autoo's
C
autos
D
auto-s

Slide 38 - Quiz


Meervoud van tv
A
tvs
B
tv'en
C
tv'tjes
D
tv's

Slide 39 - Quiz


Meervoud van thema
A
themaas
B
themaa's
C
thema,s
D
thema's

Slide 40 - Quiz


Meervoud van horloge
A
horloge's
B
horloge-s
C
horloges
D
horlogees

Slide 41 - Quiz


Meervoud van kiwi
A
kiwis
B
kiwi's
C
kiwies
D
kiewies

Slide 42 - Quiz


Meervoud van baby
A
babies
B
babyies
C
baby's
D
babys

Slide 43 - Quiz


Meervoud van essay
A
essays
B
essayes
C
essay's
D
essayen

Slide 44 - Quiz


Meervoud van oma
A
omaas
B
omaa's
C
oma'en
D
oma's

Slide 45 - Quiz


Meervoud van race
A
race's
B
races
C
racen
D
racens

Slide 46 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van 'het verkleinwoord'?
A
de verkleinwoorden
B
het
C
het kleinere woord
D
het verkleinwoordje

Slide 47 - Quiz

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van de kano?
A
Kano'tje
B
Kanotje
C
Kanoo'tje
D
Kanootje

Slide 48 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van wandeling?

Slide 49 - Open question



Noteer het verkleinwoord:

brug

Slide 50 - Open question



Noteer het verkleinwoord:

baby

Slide 51 - Open question



Noteer het verkleinwoord:

auto

Slide 52 - Open question



Noteer het verkleinwoord:

film

Slide 53 - Open question



Noteer het verkleinwoord:

ketting

Slide 54 - Open question

Wat is het verkleinwoord van
bij?

Slide 55 - Open question