A2 - grammatica, ng

Grammatica
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Grammatica

Slide 1 - Slide

Herhaling zinsontleding

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Wat is de pv. in de zin:

Corine heeft vandaag een wedstrijd gewonnen.
A
Corine
B
heeft
C
een wedstrijd
D
heeft gewonnen

Slide 4 - Quiz

Wat is het ww. gez in de zin:

Corine heeft vandaag een wedstrijd gewonnen.
A
Corine
B
heeft
C
een wedstrijd
D
heeft gewonnen

Slide 5 - Quiz

Wat is het onderwerp in de zin:

Corine heeft vandaag een wedstrijd gewonnen.
A
Corine
B
heeft
C
een wedstrijd
D
heeft gewonnen

Slide 6 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in de zin:

Corine heeft vandaag een wedstrijd gewonnen.
A
Corine
B
heeft
C
een wedstrijd
D
heeft gewonnen

Slide 7 - Quiz

En nu het naamwoordelijk gezegde....

Slide 8 - Slide

Soorten werkwoorden
1. zelfstandige werkwoorden (zww)  = wg
2. koppelwerkwoorden (kww) = ng
  • zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen (heten, dunken, voorkomen) 
  • koppelt het onderwerp aan het naamwoordelijk deel ('ond=nw.deel')
3. hulpwerkwoorden (hww) = extra werkwoord in de zin

Regel: "Bij twee of meer werkwoorden in de zin in de persoonsvorm ALTIJD een hulpwerkwoord (hww)."

Slide 9 - Slide

Voorbeelden
1. Peter / gaat / naar Groningen. (WG)
  • gaat = zww 
2. Peter / is / naar Groningen / gegaan. (WG)
  • is = hww,  gegaan = zww 
3. Peter / is / sportief. (NG)
  • is = kww 
4. Peter / is / gelukkig / gebleven. (NG)
  • is=hww, gebleven=kww 

Slide 10 - Slide

Ng bestaat uit:
werkwoordelijk deel = kww + eventuele hww 
naamwoordelijk deel = waaraan het onderwerp gekoppeld wordt

Verschil wg en ng:
Werkwoordelijk gezegde  zegt wat iemand of iets doet
Naamwoordelijk gezegde zegt wat iemand of iets is of wordt


Naamwoordelijk gezegde

Slide 11 - Slide

Werkwoordelijk deel
Het werkwoordelijk deel (ww.deel) bevat alle werkwoorden uit de zin. 

Een van die werkwoorden is een koppelwerkwoord (kww). 


Slide 12 - Slide

Naamwoordelijk deel
Het naamwoordelijk deel (nw.deel) bevat een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord dat een eigenschap (streng, docent beeldende kunst) van het onderwerp (De hockeycoach, Sien) geeft. 

Het koppelwerkwoord (is, wordt) koppelt de eigenschap aan het onderwerp.

Let op: in zinnen met een naamwoordelijk gezegde staat nooit een lijdend voorwerp.


Slide 13 - Slide

De stappen

1.  Stel vast of er een koppelwerkwoord in de zin staat.

2. Stel vast of het onderwerp iets doet of iets is of wordt.

3. Als het onderwerp iets is/wordt, stel je de vraag: Wat + persoonsvorm + onderwerp + overige werkwoorden? Het antwoord op die vraag is het naamwoordelijk deel.

4. Noteer het naamwoordelijk gezegde: pv + [nw.deel] + overige werkwoorden. Zet het naamwoordelijk deel tussen vierkante haken.

Slide 14 - Slide

Voorbeeld
Nova / wil / later / een beroemde pianiste / worden.

1 worden = kww 
2 Nova wil later iets worden, namelijk een beroemde pianiste.
3 Vraag: Wat wil Nova worden? Antwoord: een beroemde pianiste.
4 ng = wil [een beroemde pianiste] worden

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Wat is de regel die je toepast om het hww te vinden?

Slide 17 - Open question

Wat is het hww?

Jonas heeft zijn huiswerk gemaakt.
A
heeft
B
gemaakt

Slide 18 - Quiz

Vind in de zin het hww.

Ik maak mijn huiswerk.
A
maak
B
is geen hww

Slide 19 - Quiz

Vind in de zin het hww.

Zijn broertje heeft alles afgepakt.
A
heeft
B
afgepakt

Slide 20 - Quiz

Vind in de zin het zww.

Jonas heeft zijn toets gemaakt.
A
heeft
B
gemaakt
C
heeft gemaakt
D
is geen zww

Slide 21 - Quiz

Vind in de zin het kww.

Midas is naar huis gereden
A
is
B
is gereden
C
gereden
D
staat er niet in

Slide 22 - Quiz

Vind in de zin het kww.

Paul is kampioen geworden.
A
is
B
geworden
C
staat er niet in

Slide 23 - Quiz

Schrijf de zes belangrijkste kww op.

Slide 24 - Open question

En nu...
Huiswerk
Maak de opdrachten die bij dit onderdeel horen.

Leerdoelen 
Ik kan/weet het (werkwoordelijk en naamwoordelijk deel van het) naamwoordelijk gezegde in een zin vinden.
Ik kan/weet koppel- en hulpwerkwoorden herkennen.

Slide 25 - Slide