Voedsel

Voedsel
1 / 26
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

Items in this lesson

Voedsel

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
  1. Je weet wat voedingsmiddelen, voedingsstoffen en voedingsvezels zijn.


  2. Je kunt de werking van enzymen beschrijven


  3. Je kent verschillende manieren van conserveren.

Slide 2 - Slide

Voedingsmiddelen en voedingsstoffen
Voedingsmiddelen: alles wat je eet of drinkt
 
Bestaan uit:
- Voedingsstoffen: bruikbare bestanddelen van voedsel
- Voedingsvezels: onverteerbare stoffen die de darmperistaltiek bevorderen

Slide 3 - Slide

bacteriën, schimmels en gist

melkzuur bacteriën -> yoghurt of zuurkool

schimmels -> kazen, medicijnen, alcohol (door gisten)


Je noemt dit biotechnologie!


Slide 4 - Slide

Voedingsmiddelen zijn de producten die je kan eten en drinken.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quiz

Dierlijk
Plantaardig
Voedingsmiddellen

Voedingsstoffen 
op het etiket

Slide 6 - Drag question

Voedingsmiddel of voedingsstof
Appel
A
Voedingsmiddel
B
Voedingsstof

Slide 7 - Quiz

Eiwitten zijn een
A
Voedingsstof
B
Voedingsmiddel

Slide 8 - Quiz

Voedingsmiddel of voedingsstof
Dubbelfris
A
Voedingsmiddel
B
Voedingsstof

Slide 9 - Quiz

Voedingsvezel
    Bouwstof
     Brandstof
  Reserve stof
  Beschermende 
             stof
          Geen   
  voedingsstof

Slide 10 - Drag question

Volkorenbrood
In dit product komt veel voedingsvezel voor.
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quiz

Wat is een goede eigenschap van voedingsvezels?
A
Ze helpen infectieziekten tegengaan.
B
Ze voorkomen verstopping.
C
Ze helpen bij de bloedstolling.
D
Ze verbeteren de nierwerking.

Slide 12 - Quiz

Bij de productie van bier en zuurkool wordt biotechnologie toegepast
A
Ja
B
Nee

Slide 13 - Quiz

Het toevoegen van gist in brood om het luchtig te maken is:
A
klassieke biotechnologie
B
geen biotechnologie
C
recombinant-DNA-techniek
D
moderne biotechnologie

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Video

Enzymen
Enzymen helpen stofwisselingsprocessen (zoals vertering) versnellen!

Hier maken ze bvb
een stof kleiner --> 

Slide 16 - Slide

enzymactiviteit
De enzym activiteit is afhankelijk van 
- temperatuur
- zuurgraad
Hierbij hoort een optimumkromme met een minimum, een maximum en een optimum

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video


A
Bloedcel
B
Enzym
C
Hormoon
D
Afval

Slide 19 - Quiz

Welke bewering klopt?
A
P is de minimumtemperatuur voor dit enzym.
B
Q is de optimumtemperatuur voor dit enzym.
C
R is de maximumtemperatuur voor dit enzym.

Slide 20 - Quiz

Welk enzym werkt het beste bij pH van 6?
A
enzym 1
B
enzym 2
C
enzym 3

Slide 21 - Quiz

Welk enzym zal voorkomen in het menselijk lichaam?
A
enzym x
B
enzym y
C
enzym z
D
enzym y en z

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Video

Aan de slag
> Maak Aant. 4.1 af. Gebruik TB 4b blz. 10 t/m 12
Geef een omschrijving van de volgende methoden:

Koel bewaren
, Invriezen, Pasteuriseren, Steriliseren, Drogen, Luchtdicht verpakken, Conserveermiddelen 

> Ben je klaar? Maak dan opdr. 1, 2, 3, 4 en 6 (WB 4b blz. 6)

Wil je dat de docent iets extra uitlegt? Geef dat aan op de volgende pagina.

Slide 24 - Slide

Waarover zou je nog extra uitleg willen?

Slide 25 - Open question

Lesdoelen
  1. Je weet wat voedingsmiddelen, voedingsstoffen en voedingsvezels zijn.


  2. Je kunt de werking van enzymen beschrijven


  3. Je kent verschillende manieren van conserveren.

Slide 26 - Slide