3H 2.3 Hefbomen

Hefbomen 2.3
hoofdstuk 2 krachten
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Hefbomen 2.3
hoofdstuk 2 krachten

Slide 1 - Slide

Herhaling
De zwaartekracht trekt voorwerpen naar de aarde toe. De hoeveelheid kracht wordt in Newton weergegeven.

De zwaartekracht kun je uitrekenen met de formule 
                         (m is de massa in kg; g op aarde is 9,8 N/kg.)

De zwaartekracht wordt weergegeven met een pijl (een vector) die in het midden van het voorwerp begint, dit is het zwaartepunt.   

Fz=mg

Slide 2 - Slide

Doelen van deze les.
  • Weten wat het moment is.
  • Het moment kunnen uitrekenen.
  • Het evenwicht van twee momenten kunnen uitrekenen (momentenwet)

Slide 3 - Slide

Een draaiende beweging
Als een kracht op een voorwerp werkt dat aan een kant vast zit, gaat dit voorwerp draaien.
Het gemak waarmee een voorwerp gaat draaien hangt af van de grootte van de kracht (F) (hoe groter de kracht des te gemakkelijker (sneller) gaat het voorwerp draaien) en de loodrechte afstand (r van radius, de straal van een cirkel) (hoe groter de afstand des te gemakkelijker gaat het voorwerp draaien).

Slide 4 - Slide

een draaiende beweging

Slide 5 - Slide

Een draaiende beweging = Moment
Het draaien noemen we het moment.
Het Moment is een natuurkundige grootheid met het symbool de hoofdletter M.
De eenheid is Newtonmeter (Nm) of Newtoncentimeter (Ncm).

Slide 6 - Slide

De formule
Het moment kun je uitrekenen met de formule 


M=Fr

Slide 7 - Slide

Schuif de symbolen naar de juiste plaats in de tekening.
F
r

Slide 8 - Drag question

Berekenen van een moment
F=m*r
M = ?
F=120N
r=0,3m
M=120x0,3
M=36Nm

Slide 9 - Slide

Wat is de formule voor het berekenen van het moment?
A
M = F * s
B
m = F * s
C
M = F * r
D
m = F * r

Slide 10 - Quiz

Momentenwet
Als twee momenten op een voorwerp werken en daardoor is het geheel in evenwicht gebruiken we de momentenwet.
Omdat er een evenwicht is kun je zeggen dat er twee momenten zijn die gelijk zijn.

Met de 1 en de 2 geef je aan over welk moment het gaat.


M1=M2

Slide 11 - Slide

Momentenwet (formule)
Vullen we de formule voor Moment in krijg je:


Bij een vraag zijn er altijd 3 van de vier gegevens bekend.

F1r1=F2r2

Slide 12 - Slide

Bereken de spierkracht.
De zwaartekracht is 150 N
De lengte van de tafel is 2 meter
(bedenk zelf waar het zwaartepunt zit)

Slide 13 - Open question

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Wat is een moment?

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Doelen van deze les.
  • Weten wat het moment is.
  • Het moment kunnen uitrekenen.
  • Het evenwicht van twee momenten kunnen uitrekenen (momentenwet)

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide






               Welke hefboom geeft de meeste kracht? 
A
Hefboom A
B
Hefboom B
C
Hefboom C
D
geen van alle

Slide 20 - Quiz

Wat gebeurt er met deze hefboom ?
A
De hefboom draait linksom
B
De hefboom draait rechtsom
C
Niets, want de hefboom is in evenwicht

Slide 21 - Quiz

Is deze hefboom in evenwicht?
A
Ja, de hefboom is in evenwicht
B
Nee, draait naar links
C
Nee, draait naar rechts

Slide 22 - Quiz

Veel werktuigen zijn hefbomen.

Wat speelt bij een hefboom een belangrijke rol?
A
Afstand tot het draaipunt
B
Grootte van beide krachten
C
De grootte van het draaipunt
D
Zowel de grootte van de krachten als de afstand tot het draaipunt

Slide 23 - Quiz

Is de hefboom in evenwicht?

F1×l1=F2×l2
F1×l1=F2×l2
F1×l1=F2×l2
A
De hefboom is in evenwicht.
B
De hefboom is niet in evenwicht.

Slide 24 - Quiz

De hefboom is in evenwicht.Bereken het gewicht aan de rechterzijde
A
360 N
B
120 N
C
60 N
D
40 N

Slide 25 - Quiz

Een hefboom heeft een punt waar de hefboom om kan draaien.
Hoe heet dat punt?

A
het middelpunt
B
het draaipunt

Slide 26 - Quiz

F bij hefboom a is
A
64 m
B
9,0 Nm
C
0,090 mN
D
9,0 N

Slide 27 - Quiz

De hefboom...
A
kantelt links naar beneden.
B
is in evenwicht.
C
kantelt rechts naar beneden.

Slide 28 - Quiz

De hefboom is niet in evenwicht. Voor evenwicht moet...
A
het meisje naar het midden toe schuiven
B
de jongen naar het midden toe schuiven
C
het meisje naar achter schuiven
D
de jongen naar achter schuiven

Slide 29 - Quiz