3.7 Grammatica les 2 2KGT

  • Pak je leesboek, en ga rustig lezen
  • Werkboek A, Ipad en etui (pen/potlood.) op de hoek van je tafel.
3.5 Woorden
timer
1:00
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 35 min

Items in this lesson

  • Pak je leesboek, en ga rustig lezen
  • Werkboek A, Ipad en etui (pen/potlood.) op de hoek van je tafel.
3.5 Woorden
timer
1:00

Slide 1 - Slide

  • Hoofdstuk toets dinsdag  30 januari
      - lezen
      - woorden
      - grammatica
      - spelling
Hoofdstuk 3

Slide 2 - Slide

1. Onderstreep de persoonsvorm (pv)                     - Vraagproef
2. Zoek het werkwoordelijke gezegde (wg)            - alle werkwoorden in de zin
3. Zet wg boven de pv en de wg
4. Zoek het onderwerp (O)                                       - wie of wat + wg?
5. Zet O boven het onderwerp.
6. Zoek het lijdend voorwerp                                    -wie/wat + wg + O?
7. Zet lv boven het lijdend voorwerp
8. Zoek het meewerkend voorwerp                           -aan/voor wie/wat + wg + O +lv?
9. Zet mv boven het meewerkend voorwerp
10. Zet de pv, het wg, het onderwerp (O) , het lv en mv tussen zinsdeelstrepen |


3.7 Grammatica - herhaling
De stappen van zinsontleden

Slide 3 - Slide

  • Maken opdracht opdracht 9 op blz. 229 en opdracht 1 op blz. 232 
Zelfstandig werken / bespreken

Slide 4 - Slide

3.8 Spelling
In deze paragraaf leer je:
  • het voltooid deelwoord van werkwoorden die beginnen met ge-, be-, ver- en ont-.
  • hoe je een voltooid deelwoord maakt van splitsbare werkwoorden
  • Wanneer je hoofdletters gebruikt

Slide 5 - Slide

Een voltooid deelwoord (vd) begint vaak met ge-. Vaak is de pv een vorm van hebben, zijn of worden.
Het voltooid deelwoord (vd) van sterke werkwoorden eindigt meestal op -en.

Wij zijn naar huis gereden.   Hij heeft 10 baantjes gezwommen.

Het voltooid deelwoord (vd) van zwakke werkwoorden eindigt meestal op -d of -t. Door het vd langer te maken hoor je of het een d of een t moet zijn.

De rekening is betaald     - de betaalde rekening
De inbreker is opgepakt  - de opgepakte inbreker
3.5 Leertekst Voltooid deelwoord

Slide 6 - Slide

  • Lees de leertekst werkwoorden met be-, ge-, her-, ver- of ont- op blz. 234
  • Maak opdracht 4, 
Zelfstandig werken 

Slide 7 - Slide

- Ga naar Max Talent, oefen daar met de woordentrainer
- Ga naar Max Talent, oefen bij hoofdstuk 3 bij Grammatica,
  Test Jezelf
- Ga naar Max Talent, oefen bij hoofdstuk 3 bij Spelling,
  Test Jezelf

Slide 8 - Slide

1. Onderstreep de persoonsvorm (pv)                     - Vraagproef
2. Zoek het werkwoordelijke gezegde (wg)            - alle werkwoorden in de zin
3. Zet wg boven de pv en de wg
4. Zoek het onderwerp (O)                                       - wie of wat + wg?
5. Zet O boven het onderwerp.
6. Zoek het lijdend voorwerp                                    -wie/wat + wg + O?
7. Zet lv boven het lijdend voorwerp
8. Zoek het meewerkend voorwerp                           -aan/voor wie/wat + wg + O +lv?
9. Zet mv boven het meewerkend voorwerp
10. Zet de pv, het wg, het onderwerp (O) , het lv en mv tussen zinsdeelstrepen |


3.7 Grammatica - herhaling
Ontleed de zinnen op je werkblad

Slide 9 - Slide

  • Maken opdracht opdracht 9 op blz. 229 en opdracht 1 op blz. 232 
Zelfstandig werken

Slide 10 - Slide

- Maak opdracht 13  blz. 217
- Maak ook opdracht 1 op blz. 225 van de paragraaf
  grammatica

Klaar?
- Ga naar Max Talent, oefen daar met de woordentrainer.


3.8 Spelling

Slide 11 - Slide

  1. Leg een blaadje over de betekenis van de woorden.
  2. Lees het eerste woord, en bedenk wat het betekent.
  3. Schuif dan je blaadje een stukje naar beneden en kijk of jouw betekenis klopt met de betekenis die er staat.
  4. Klopt jouw betekenis, dan zet je een kruisje in de juiste kolom (ken ik goed - een een beetje - niet)


3.5 Woorden
Hoe leer je woorden?

Slide 12 - Slide

  • Een persoonsvorm is altijd een werkwoord?
  • Dat is waar.
     Een pv hoort ook altijd bij het werkwoordelijk gezegde (wg)
Grammatica - herhalen
Waar / niet waar

Slide 13 - Slide

  • Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in een zin?
  • Dat is waar.
     
Grammatica - herhalen
Waar / niet waar

Slide 14 - Slide

  • Het onderwerp in een zin vind je door te vragen :
     wie of wat + wg?
  • Dat is waar.
     
Grammatica - herhalen
Waar / niet waar

Slide 15 - Slide

  • In elke zin zit een lijdend voorwerp.
  • Dat is niet waar.
     
Grammatica - herhalen
Waar / niet waar

Slide 16 - Slide

  • Het meewerkend voorwerp 'doet' iets met het onderwerp?
  • Dat is waar.
       O     wg        lv                     mw     
     Piet | geeft | een cadeau | aan zijn vader.
     
Grammatica - herhalen
Waar / niet waar

Slide 17 - Slide