1. Onderstreep de persoonsvorm (pv) - Vraagproef
2. Zoek het werkwoordelijke gezegde (wg) - alle werkwoorden in de zin
3. Zet wg boven de pv en de wg
4. Zoek het onderwerp (O) - wie of wat + wg?
5. Zet O boven het onderwerp.
6. Zoek het lijdend voorwerp -wie/wat + wg + O?
7. Zet lv boven het lijdend voorwerp
8. Zoek het meewerkend voorwerp -aan/voor wie/wat + wg + O +lv?
9. Zet mv boven het meewerkend voorwerp
10. Zet de pv, het wg, het onderwerp (O) , het lv en mv tussen zinsdeelstrepen |