H3.7 Grammatica wg, o, lv

H3.7 Grammatica
  • werkwoordelijke gezegde (wg)
  • onderwerp (o)
  • lijdend voorwerp (lv)
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H3.7 Grammatica
  • werkwoordelijke gezegde (wg)
  • onderwerp (o)
  • lijdend voorwerp (lv)

Slide 1 - Slide

Wat heb je daarvoor nodig?
Dit ga je leren:
- Hoe vind je de persoonsvorm?
-Wat is het werkwoordelijke gezegde?
- Hoe vind je het onderwerp?
-Wat is een splitsbaar werkwoord?
- Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Slide 2 - Slide

Werkwoordelijke gezegde (wg)
Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin.
(Bestaat uit de pv en andere ww)
Bestaat het werkwoordelijke gezegde uit meer dan één werkwoord? 
Dan zijn de andere werkwoorden vaak een infinitief of een voltooid deelwoord.


Slide 3 - Slide

Wg= pv + alle ww in de zin
In sommige zinnen wordt aan het + infinitief of te + infinitief gebruikt.
vb: Julia probeert niet op haar telefoon te kijken.
pv= probeert      wg= probeert te kijken

Julia is haar huiswerk aan het maken. 
pv= is            wg= aan het maken

Slide 4 - Slide

Werkwoorden zijn doe- woorden!

Werkwoord 'Fietsen' en 'Lopen'
Ik fiets    Ik loop
Jij fietst   Jij loopt
Hij/zij fietst   Hij/zij loopt
Wij fietsen   Wij lopen

Slide 5 - Slide

Het voltooid deelwoord
Een werkwoordsvorm die wordt gebruikt om een voltooide tijd aan te geven. (Het is al gebeurd)

Jantje heeft een fiets gestolen.
pv: heeft
wg: heeft gestolen (pv + voltooid deelwoord)

Slide 6 - Slide

Infinitief
Het hele werkwoord noem je ook wel 'infinitief'.
Je vindt de infinitief door 'wij' voor het werkwoord te zetten. 
wij lopen 
wij fietsen 
Jantje wil een fiets stelen.
pv: wil
wg: wil stelen (pv+ infinitief) 

Slide 7 - Slide

Onderwerp (o)
= Degene die iets doet in de zin
• Je stelt de vraag: wie/wat + wg? Het antwoord is het onderwerp.

vb: De leerlingen vertelden het grapje aan de leraar. Wg=vertelden
Wie vertelden? Antwoord: De leerlingen. O = De leerlingen

Slide 8 - Slide

Let op!!
Let op: in zinnen met een gebiedende wijs staat GEEN onderwerp.

vb: Kom nou mee! Doe niet zo flauw!

Slide 9 - Slide

Lijdend voorwerp
= Ondergaat de handeling . Het onderwerp doet iets met het lijdend voorwerp. 
vb: Hij repareert zijn fiets.
o= hij
lv= zijn fiets (hij repareert iets en dat iets is dus zijn fiets)
Hoe vind je het lv?
Stel de vraag: Wie/wat + wg + o ?  Wie/ wat repareert hij?

Slide 10 - Slide

De jongen aaide het hondje.
Stap 1: Zoek pv (In andere tijd zetten, aantal veranderen, vraagzin maken) = aaide
Stap 2: Zoek wg (alle werkwoorden in de zin)
Stap 3: Zoek O (Wie/ wat + wg) = De jongen
Stap 4: Zoek LV (Wie/ wat + wg + O.) = het hondje

Slide 11 - Slide

Heb je een vraag tijdens het werken?
Steek je hand op. Ik help je!

timer
1:00
Maken van H3.7: 
Kader: 1, 2, 4, 5, 6, 7, 8, 13, 14, 16, 17, 18 en 19 
Basis: 1 t/m 12
 
Klaar?
Test Jezelf 

Slide 12 - Slide