This lesson contains 13 slides, with text slides.
- Katten, spinnen, ijsberen, vissen, gieren, vliegen en honden slapen
- Katten spinnen, ijsberen vissen, gieren vliegen en honden slapen
- Aan het einde van een zin
Vandaag heb ik een hockeywedstrijd.
Morgen ga ik logeren bij mijn vriendin.
- Na een directe vraag
Tot hoe laat ben jij vanmiddag op school?
'Neem jij mijn tas mee?' vroeg Martijn.
Bij een indirecte vraag gebruik je géén vraagteken.
Ik zou graag weten, wanneer je op school komt.
- Na een aanspreking
Jos, wil je even de jam doorgeven?
- Tussen delen van een opsomming
Brood, kaas, jam en melk.
- Vóór een uitspraak (citaat) of een gedachte
Anne dacht: ik moet hier wegwezen!
- Vóór een opsomming
Ik heb drie hobby's: dansen, koken en tennis.
- Bij citaten (= gesproken tekst)
'Weet u hier de weg?', vroeg mevrouw Van Til.
- Als je nadruk wil leggen
Schrijf je 'experiment' met ks of met een x?
Let op: bij de indirecte rede en bij gedachten gebruik je geen aanhalingstekens:
- Ruben vroeg aan zijn broer of hij de afvalcontainer buiten wilde zetten.
- Diego denkt bij zichzelf: waar ben ik aan begonnen?