Spelling 4: les 3 (AH2B)

Welkom!

1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2,3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?

  • Terugblik
  • Lesdoelen
  • Uitleg
       - Hoofdletters en leestekens
  • Aan de slag
       - Spelling 5, opdr. 1 en 2
       - Nakijken antwoorden
  • Kahoot (--> tijdbewaker)
  • Evaluatie

Slide 2 - Slide

Terugblik
  • Uitleg gebruik tussenletters in samenstellingen

  • Uitleg werkwoordspelling (m.b.v. uitgebreid stroomschema)

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

(Ondervinden) je veel last van die blessure?
A
Ondervind
B
Ondervint
C
Ondervindt

Slide 5 - Quiz

De ontzettende saaie uitstapjes op de basisschool in Rotterdam (kosten) vroeger maar weinig geld.
A
koste
B
kosten
C
kostte
D
kostten

Slide 6 - Quiz

Drie ongevallen hebben tot een verkeerschaos (geleiden).
A
geleit
B
geleidt
C
geleid

Slide 7 - Quiz

Voor dat feest hebben zij zich behoorlijk (uitsloven).
A
uitgesloofd
B
uitgelooft

Slide 8 - Quiz

Lesdoelen
Aan het eind van deze les..

  • .. weet je wanneer je hoofdletters of kleine letters moet gebruiken.  
  • .. kun je alle leestekens gebruiken.

Slide 9 - Slide

Verschil?

- Katten, spinnen, ijsberen, vissen, gieren, vliegen en honden slapen


- Katten spinnen, ijsberen vissen, gieren vliegen en honden slapen

Waardoor komt het verschil in betekenis?

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Waarom leestekens en hoofdletters?




    Hoofdletters en leestekens maken een tekst makkelijker om te lezen.


    Je weet waar een zin begint en eindigt,  hierdoor begrijp je de tekst ook beter.


    Weet je nog wanneer je hoofdletters gebruikt?

    Je gebruikt hoofdletters:
    • Aan het begin van een zin
    • Bij namen (van plaatsen, personen, bedrijven, straten etc.)
    • Bij bijvoeglijk naamwoorden die van namen zijn afgeleid

    Slide 12 - Slide

    Punt (.)

    - Aan het einde van een zin


    Vandaag heb ik een hockeywedstrijd.

    Morgen ga ik logeren bij mijn vriendin.

    Slide 13 - Slide

    Vraagteken (?)

    - Na een directe vraag


    Tot hoe laat ben jij vanmiddag op school?

    'Neem jij mijn tas mee?' vroeg Martijn.

    Wanneer geen vraagteken?

    Bij een indirecte vraag gebruik je géén vraagteken.

    Ik zou graag weten, wanneer je op school komt.

    Slide 14 - Slide

    Uitroepteken (!)

    - Om aan te geven dat iemand luid roept

    'Ik ben beneden!' klonk het vanuit de kelder.


    - Om een bevel of waarschuwing aan te geven

    Kom hier!


    Slide 15 - Slide

    Komma (,)

    - Na een aanspreking

    Jos, wil je even de jam doorgeven?


    - Tussen delen van een opsomming

    Brood, kaas, jam en melk.



    Slide 16 - Slide

    Dubbele punt (:)

    - Vóór een uitspraak (citaat) of een gedachte

    Anne dacht: ik moet hier wegwezen!


    - Vóór een opsomming

    Ik heb drie hobby's: dansen, koken en tennis.



    Slide 17 - Slide

    Aanhalingstekens ('')

    - Bij citaten (= gesproken tekst)

     'Weet u hier de weg?', vroeg mevrouw Van Til.


    - Als je nadruk wil leggen

    Schrijf je 'experiment' met ks of met een x?



    Slide 18 - Slide

    Puntkomma (;)

    - Tussen zinnen die sterk met elkaar samenhangen.

    Ik ga altijd naar Texel op vakantie; meestal zit ik in een huisje, maar dit jaar in een stacaravan.



    Slide 19 - Slide

    Aan de slag!
    - Maken Spelling 5, opdr. 1 en 2 (p. 200 - 201)

    - Klaar? Kijk je antwoorden na. Ook van Spelling 4!

    - Alles af? Ga lekker lezen in je boek. 


    Slide 20 - Slide

    Slide 21 - Link

    Evaluatie
    • Doel behaald? 
          
    • Lesinhoud?

    • Hoe verlaat je de les? Vrolijk, neutraal of moe?

    Slide 22 - Slide