Gooit speler 1 een 1 of 2, dan noemt hij / zij de ich-vorm van het werkwoord: ich wohne.
Gooit speler 1 een 3 of 4, dan noemt hij / zij de du-vorm: du wohnst.
Gooit speler 1 een 5 of 6, dan noemt hij / zij de er-vorm: er wohnt.
De andere spelers controleren of speler 1 de juiste vorm heeft genoemd.
Is het antwoord juist? Dan mag speler 1 een stap vooruit naar het volgende werkwoord (lernen). Is het antwoord fout? Dan mag de speler terug naar start
Dan is de volgende speler aan de beurt. De winnaar is de speler die als eerste het ZIEL bereikt