VSD cursus 4 §6 letterlijk en figuurlijk

1 / 23
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

  • Herhaling vorige les
  • Kennen en kunnen
  • Paragraaf 6
  • Opdrachten maken
  • Afsluiting

Slide 2 - Slide

formeel
informeel
je spreekt iemand aan met 'U'
een sollicitatiebrief schrijven
een verjaardagskaart sturen naar je vriendin
straattaal gebruiken in een app

Slide 3 - Drag question

Formeel taalgebruik
Informeel taalgebruik
Geachte meneer
Hé bro!
Met vriendelijke groet
Doei!

Slide 4 - Drag question

Formeel
Informeel

Slide 5 - Drag question

  • Letterlijk
  • Figuurlijk
  • Uitleggen wat de verschillen zijn tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik.
  • De kenmerken van letterlijk en figuurlijk taalgebruik noemen.
  • Voorbeelden geven van letterlijk en figuurlijk taalgebruik.

Slide 6 - Slide

  • Wat: Maak opdracht 1 blz. 98
  • Hoe: alleen
  • Hulp: tekstboek en mevrouw de Vries
  • Tijd: 5 min.
  • Uitkomst: bespreken
  • Klaar: lees opdrachten 2 door. Hier kun je ook alvast aan beginnen.
timer
5:00

Slide 7 - Slide

Stel je moet morgen naar de tandarts en wil graag aan je docent melden dat je het eerste uur iets later bent. Maak zelf een formele zin om dit te melden.

Slide 8 - Open question

= taal waarmee je precies bedoelt wat er staat.
- Marlou praat graag met haar klasgenoten. 
- Ensar en Kevin zijn net jarig geweest. 
Letterlijk taalgebruik 

Slide 9 - Slide

= taal waarmee je iets anders bedoelt dan wat er staat. Spreekwoorden, uitdrukkingen en gezegdes zijn figuurlijk taalgebruik. Er wordt vaak een beeld (figuur) gebruikt.
Figuurlijk taalgebruik 

Slide 10 - Slide

Letterlijk of figuurlijk?

Slide 11 - Slide

Letterlijk of figuurlijk?

Slide 12 - Slide

We maken samen
opdracht 2 op blz. 100.
Lees de vragen alvast door!

Slide 13 - Slide

Hij begint nu al naast zijn _____ lopen.
A
schoenen
B
vriendin
C
fiets
D
geweten

Slide 14 - Quiz

Dat kun je wel op je _____ schrijven.
A
hand
B
voorhoofd
C
buik
D
been

Slide 15 - Quiz

Op een _____ wolk zitten.
A
donkere
B
mooie
C
roze
D
witte

Slide 16 - Quiz

Figuurlijk taalgebruik ...
kom je tegen in spreekwoorden, uitdrukkingen en gezegdes. 
Er wordt in zo'n zin vaak een figuur (beeld) gebruikt om iets duidelijk te maken. In het buitenland bestaat een aantal rare uitdrukkingen. Kijk maar mee.

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Figuurlijk taalgebruik
Letterlijk taalgebruik
Anouk rekende op Laure: ze schreef 2 + 2 op haar arm

Slide 21 - Drag question

Letterlijk
Figuurlijk
Jouw kamer is een zwijnenstal.
Ik ga stuk!
Ik kijk elke dag even op Tiktok.
Zij kookt van woede.
De toekomst lacht ons tegemoet.

Slide 22 - Drag question

Letterlijk
Figuurlijk
Hij heeft een hart van goud.
Ze zijn een gouden duo.
Ik vond een gouden ring.
Morgenstond heeft goud in de mond.
De waarde van goud is hoog.
Dit is echt goud waard.

Slide 23 - Drag question