Een koppelwerkwoord geeft geen handeling in de zin aan, maar het
koppelt het onderwerp van de zin
aan een ander deel van de zin waarin een bijvoeglijk naamwoord en/of zelfstandig naamwoord staat.
Er zijn negen koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen.
Voorbeeld:
Taco blijkt een gezellig huisdier. (... te zijn)
Blijkt geeft in deze zin geen handeling aan, maar het koppelt Taco aan "een gezellig huisdier". Blijkt is in deze zin dus een koppelwerkwoord.