Je révise chapitre 4 Grandes Lignes 1hv

Chapitre 4: Je révise

Qu'est-ce qu'on a fait les derniers chapitres?
Quels sujets?

1 / 32
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Chapitre 4: Je révise

Qu'est-ce qu'on a fait les derniers chapitres?
Quels sujets?

Slide 1 - Slide

timer
0:30
Je révise ...

Slide 2 - Mind map

AVOIR ( = hebben)

Slide 3 - Slide

Vertaal: Jij hebt
A
je suis
B
j'ai
C
tu es
D
tu as

Slide 4 - Quiz

Vertaal: Hij heeft

Slide 5 - Open question

Vertaal: Jullie hebben

Slide 6 - Open question

Slide 7 - Slide

Vertaal: Zij zijn
A
elle est
B
elle a
C
elles sont
D
elles ont

Slide 8 - Quiz

Vertaal: Ik heb

Slide 9 - Open question

Vertaal: U heeft

Slide 10 - Open question

Slide 11 - Slide

Als ik een werkwoord vervoeg ...
A
zoek ik de juiste uitgang bij het onderwerp
B
kies ik een uitgang die ik leuk vind
C
zet ik steeds dezelfde letters achter het werkwoord
D
kies ik de uitgang die het beste klinkt

Slide 12 - Quiz

Is het werkwoord goed vervoegd?
Nous parlez néerlandais.
A
B

Slide 13 - Quiz

Is het werkwoord goed vervoegd?
J'aime le tennis.
A
B

Slide 14 - Quiz

Is het werkwoord goed vervoegd?
Elle habitent aux Pays-Bas.
A
B

Slide 15 - Quiz

Is het werkwoord goed vervoegd?
Tu chantes une chanson.
A
B

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Slide

Wat is de plaats van de ontkenning
A
om het werkwoord
B
voor het werkwoord
C
om de persoonsvorm
D
achter het werkwoord

Slide 18 - Quiz

Wat is de ontkenning van "c'est"?
A
c' n'est pas
B
ce n'est pas
C
c' ne est pas
D
ce ne est pas

Slide 19 - Quiz

Maak de zin ontkennend:
Je suis petit.
A
Je ne suis petit pas.
B
Je suis ne petit pas.
C
Je ne suis pas petit.
D
Je ne pas suis petit.

Slide 20 - Quiz

Wat is een juiste ontkenning?
A
Elle n'est pas une belle fille
B
Elle est une ne belle pas fille
C
Elle ne pas est une belle fille
D
Elle est ne pas une belle fille

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Slide

(mijn) père
(mijn) cousine
(haar) cousins
(haar) père
(jouw) oncle
ma
mes
son
mon
ton
ses

Slide 23 - Drag question

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (jouw) père
A
sa
B
ta
C
son
D
ton

Slide 24 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (zijn) organisation (v)
A
sa
B
ta
C
son
D
ton

Slide 25 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (mijn) tante
A
ma
B
ta
C
mon
D
son

Slide 26 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (zijn) oncles
A
ton
B
tes
C
son
D
ses

Slide 27 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (haar) oncle
A
sa
B
tes
C
son
D
ses

Slide 28 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (jouw) mère
A
ton
B
ta
C
son
D
sa

Slide 29 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (haar) père
A
sa
B
ta
C
son
D
ton

Slide 30 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (zijn) soeur
A
sa
B
ton
C
son
D
ta

Slide 31 - Quiz

Au travail!
  • Chapitre 4
  • Fais des exercices en ligne!  

Slide 32 - Slide