This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Thema 3 Wonen - DAG 7
Slide 1 - Slide
'Nieuwe' woorden
Ik leer de betekenis van zeven (7) woorden.
Ik leer de woorden toepassen in zinnen.
de plek
schoonmaken
slapen
de spullen
de stad
het station
de stoel
Slide 2 - Slide
de plek
een plaats
een ruimte
zin: De slaapkamer is de plek om te slapen.
zin: Er is geen plek meer voor deze spullen.
44
Slide 3 - Slide
schoonmaken (ww)
zorgen dat iets niet meer vies is
TT - ik maak schoon, jij maakt schoon, wij makenschoon
VT - ik maakte schoon, wij maakten schoon
zin:Ik ga nu de vloer schoonmaken want die is vies.
zin:Die man maakt altijd heel goed schoon.
46
Slide 4 - Slide
slapen (ww)
diepe rust
meestal 's nachts, in bed
TT - ik slaap, jij slaapt, wij slapen
VT - ik sliep, wij sliepen
zin: Ik slaap het beste in mijn eigen bed.
zin: De baby slaapt. Ssttt!
zin: Ik heb me verslapen.
48
Slide 5 - Slide
de spullen (znw)
Het eigendom van iemand.
Synoniem: dingen
Verkleinwoord: spulletjes
Zin: Wil jij je spullen uit de kast pakken?
Zin: Waar zijn de spullen van Mohammed?
50
Slide 6 - Slide
de stad (znw)
Een grote plaats waar veel mensen wonen.
meervoud => de steden
de stad <--> het dorp
Bijvoorbeeld: Den Helder, Amsterdam of Maastricht.
Zin: Morgen ga ik met vriendinnen naar de stad.
51
Slide 7 - Slide
het station (znw)
plaats waar bussen/treinen/metro's staan
aankomen / vertrekken
meervoud => de stations
zin: Ik ga naar het station.
zin: De bus vertrekt om 9.30 uur vanaf het station.
52
Slide 8 - Slide
de stoel (znw)
één persoon kan erop zitten
= een meubel
meervoud: de stoelen
zin: De leerlingen zitten in de klas op stoelen.
zin: De docent zit op een draaistoel.
53
Slide 9 - Slide
Dag 6
43
timer
1:30
Wat is de gekste plek waar jij sliep?
Slide 10 - Mind map
A - Ik ben binnen in een ............. B - Ik zit op mijn ................ C - Ik slaap in mijn ...............
Dag 6
44
A
A - ruimte
B - bed
C - bed
B
A - plek
B - plek
C - slaapkamer
C
A - ruimte
B - plek
C - slaapkamer
D
A - ruimte
B - ruimte
C - slaapkamer
Slide 11 - Quiz
1. Ik ....... in mijn bed. 2. Gisteren heb ik lekker .......... . 3. Waar ........ jij vannacht?
Dag 6
46
A
1.slap
2.geslaap
3. slaap
B
1. zit
2. gegeten
4. was
C
1.zit
2. gepraat
3.slaap
D
1. slaap
2. geslapen
3.sliep
Slide 12 - Quiz
Bij het station gaan mensen ..............
A
met de bus
B
vertrekken
C
aankomen
D
met de trein
Slide 13 - Quiz
Bij het ..................... is de ................... van de trein 8.30 uur en de .......... zal om 9.00 uur naar Den Helder ..............
Kies uit: vertrekken- bus - aankomst - station
A
a. bus
b. vertrekken
c. aankomst
d. station
B
a. station
b. aankomst
c. bus
d. vertrekken
C
a. vertrekken
b. station
c. bus
d. aankomst
D
a. station
b. bus
c. aankomst
d. vertrekken
Slide 14 - Quiz
Vul de woorden in.
..... tafel en de ........ staan in de tuin ....... ....... schuurtje.
kies uit: stoel - het - de - van
A
De - stoel - van - de
B
Het - stoel - van - het
C
De - stoel - van - het
D
De - stoel - bij - het
Slide 15 - Quiz
Wat is fout geschreven? A, B, C of D? 1 - het station 2 - de tafel 3 - de steol 4 - de tuin
A
1 - fout
2 - Goed
3 - Goed
4 - Goed
B
1 - Goed
2 - Goed
3 - fout
4 - Goed
C
1 - Goed
2 - Goed
3 - Goed
4 - fout
D
1 - Goed
2 - fout
3 - Goed
4 - Goed
Slide 16 - Quiz
Maak één zin met: de tafel / de stoel
Slide 17 - Open question
A - Hij gebruikt veel spullen bij het koken. B - Ik gooi mijn spullen in de auto. C - Wij willen veel spullen kopen. D - Er liggen veel spullen in mijn kamer.
Dag 6
48
A
A - Goed
B - Goed
C - Goed
D - Goed
B
A - Goed
B - Goed
C - Fout
D - Fout
C
A - Fout
B - Fout
C - Fout
D - Fout
D
A - Fout
B - Goed
C - Goed
D - Goed
Slide 18 - Quiz
A - Amsterdam is een ....... B - In mijn klas heb ik een eigen ...... C - Ik heb een winkel in mijn ........ C - Ik heb in mijn kamer nog veel ......
Dag 7
49
A
A - stad
B - plek
C - ruimte
D - plek
B
A - buurt
B - plek
C - buurt
D - ruimte
C
A - stad
B - ruimte
C - buurt
D - ruimte
D
A - stad
B - plek
C - buurt
D - ruimte
Slide 19 - Quiz
A - We gaan naar de bushalte voor de bus. B - De trein vertrekt vanaf het station. C - Ik wil voor mijn vliegtuig naar het vliegveld. D - Mijn boot vaart vanuit de haven.
Dag 7
50
A
A - Goed
B - fout
C - fout
D - Goed
B
A - Goed
B - Goed
C - fout
D - Goed
C
A - Goed
B - Goed
C - Goed
D - Goed
D
A - fout
B - Goed
C - Goed
D - Goed
Slide 20 - Quiz
het station
de soort
de auto
de kat
Slide 21 - Drag question
Op school gebruik je veel .........
A
schrijfspullen
B
kookspullen
C
make-upspullen
D
fietsspullen
Slide 22 - Quiz
Vul in:
Meisjes gebruiken veel ............. : make-up, schoenen, tassen en nog veel meer.
A
papieren
B
spullen
C
fietsen
D
boeken
Slide 23 - Quiz
In Den Haag wonen veel mensen, er zijn veel winkels en het is er erg druk.
Wonen zij in een stad of in een dorp?
A
dorp
B
stad
Slide 24 - Quiz
Welke woorden horen bij 'schoonmaken'.
A
poetsen
B
water
C
dweil
D
zeep
Slide 25 - Quiz
Ik moet mijn huis elke week goed ......... Mijn man maakt gelukkig ook het huis .........
A
schoon - schoonmaken
B
schoonmaken - schoon
Slide 26 - Quiz
A - Hij schoonmaakt mijn kamer. B - Ik maak mijn kamer schoon. C - Jij moet je kamer schoonmaken.