les 7 periode 3 - 03-06-2022

Clase 7 - período 3 - 03-06-2022
1 / 17
next
Slide 1: Slide
SpaansMBOStudiejaar 1

This lesson contains 17 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Clase 7 - período 3 - 03-06-2022

Slide 1 - Slide

¿Qué vamos a hacer hoy?
LEERDOELEN:

1. Ik maak opnieuw kennis met het werkwoord 'ir' (=gaan), en ik doe invuloefeningen met dit werkwoord.
2. Ik doe een spreekoefening met het werkwoord 'ir'
3. Ik leer hoe ik in het Spaans de 'trappen van vergelijking' kan toepassen
4. Ik herhaal de getallen in het Spaans








Slide 2 - Slide

Ejercicio 4: we vertalen de zinnen
  • Deze maand heb ik 50 euro gespaard.
  • Vandaag heb ik niks uitgegeven.
  • Dit jaar heeft mijn vriend zijn baan verloren.
  • We hebben nooit een grote televisie gehad.
  • Mijn ouders hebben altijd voldoende geld verdiend.
  • Mijn grootouders hebben hun huis verkocht.

Slide 3 - Slide

El verbo 'ir'
Een onregelmatig werkwoord!

No voy a clase.
Él va al cine.
Vamos a una fiesta.

Slide 4 - Slide

Ejercicio 1 - lo hacemos juntos
1. Yo ..................... a España todos los veranos de vacaciones.
2. Mis padres ....................... al centro comercial.
3. Nosotros ..................... al bar.
4. ¿ ......................... tú al cine esta tarde?
5. Mi familia ........................ a la costa este año.
6.  Usted ................... a la oficina.
7. María ..................... al instituto.
8. Juan y Pablo ...................... al restaurante porque es el cumpleaños de Pepe.
9. ¿Vosotros .................... al partido de fútbol?
10. Todo el mundo ...................... al parque esta tarde. ¿Quieres venir?
11. Hoy yo no puedo, ........................ al teatro.

Slide 5 - Slide

Ir + a + infinitief
..gaat over de toekomst..

Voy a comer
=
Ik ga eten

Slide 6 - Slide

Ejercicio 2 - página 12 - 'ir' + a
timer
3:00
  1. Ella va a jugar fútbol.
  2. Él se va a bañar.
  3. Hoy va a llover.
  4. Nosotros vamos a viajar.
  5. Ellos van a trabajar.
  6. Las chicas van a ser dentistas.

Slide 7 - Slide

Vamos a hablar - ir+a+inf (= iets gaan doen)
DE VRAAG             ¿Vas a jugar fútbol mañana?
HET ANTWOORRD:         A) , ...... a jugar fútbol  mañana.
                                                B)No, no ......... a jugar fútbol mañana.

1. ¿Qué vas a hacer en la tarde?
2. ¿Vas a trabajar este fin de semana?
3. ¿Vas a viajar (=reizen) en las vacaciones? 

Slide 8 - Slide

Trappen van vergelijking
I) Om te vergelijken in het Spaans gebruik je:
             tan + bijvoeglijk naamwoord + como
Ejemplo: Carlos is net zo slim/even slim als Antonio => Carlos es tan listo como Antonio.

II) Wanneer je een zelfstandig naamwoord gebruikt, gebruik je:
            tanto + zelfstandig naamwoord + como  (tanto/a/os/as)
Ejemplo: Ik heb net zoveel geld als jij => Yo tengo tanto dinero como

Let op! Tanto kan in dit geval mee veranderen mee met het zelfstandig naamwoord:
Ejemplo: Februari heeft niet zoveel dagen als maart => Febrero no tiene tantos días como marzo





Slide 9 - Slide

Ejercicio 3 - página 13 - vergelijken
Let op! Zie je een bijvoeglijk naamwoord of een zelfstandig naamwoord?

  1. El mar (=de zee) es .............. azul ............... el cielo.
  2. Juana tiene ..................... años ................... yo.
  3. Está .................... frío ..................... la nieve (=de sneeuw)
  4. José es .................. alto .............. Pedro.
  5. Antonio es ............. listo (=slim) .............. Raúl.
  6. Juan es .................. viejo ....................... mi padre. 
timer
3:00

Slide 10 - Slide

Ejercicio 3 - página 13 - vergelijken
Let op! Zie je een bijvoeglijk naamwoord of een zelfstandig naamwoord?

  1. El mar (=de zee) es tan azul como el cielo.
  2. Juana tiene tantos años como yo.
  3. Está tan frío como la nieve (=de sneeuw)
  4. José es tan alto como Pedro.
  5. Antonio es tan listo (=slim) como Raúl.
  6. Juan es tan viejo como mi padre. 

Slide 11 - Slide

Alle getallen tot en met 30 bestaan uit 1 woord!

Daarna:
40 + 1
60 + 2 etc.

cien = 100
mil = 1000

Slide 12 - Slide

Los números
                   Ejercicio 4: 
Kruis aan hoe 
je de volgende 
getallen in het 
Spaans voluit 
schrijft.
                      
                         
         
             ¡Nos vemos mañana!

Slide 13 - Slide

¿Qué hemos hecho hoy?
LEERDOELEN:

1. Ik maak opnieuw kennis met het werkwoord 'ir' (=gaan), en ik doe invuloefeningen met dit werkwoord.
2. Ik doe een spreekoefening met het werkwoord 'ir'
3. Ik leer hoe ik in het Spaans de 'trappen van vergelijking' kan toepassen
4. Ik herhaal de getallen in het Spaans







Slide 14 - Slide

Los deberes
                  Bekijk de LessonUp les nog eens goed!
Het is goed om alvast een beetje vooruit te leren ;-)
Op vrijdag 17 juni hebben jullie een online toets (woordenschat en grammatica) van periode 3

Slide 15 - Slide

Toets van Spaans
Datum:                                        Vrijdag 17 juni om 10.00 - 11.00 

Soort toets:                               Online toets tijdens eigen lesuur

Onderwerpen:                         Alle onderwerpen uit de twee                                                                                                   readers die horen bij challenge 5&6

Readers:                                    Beide readers lever je ingevuld bij mij                                                                                     in, via foto's of een kort filmpje (via Teams)



Slide 16 - Slide

Onderwerpen toets Spaans
81.  De vervoegingen van de regelmatige werkwoorden (-ar, -er, -ir)
2. Dagen van de week + de maanden van het jaar + de datum
3. Het gebruik van de pretérito perfecto: de Spaanse verleden tijd:
                Ik heb gegeten --> He comido 
4. De betekenis en het gebruik van de voorzetsels por y para
5. De vervoeging en het gebruik van de werkwoorden 'ser' (zijn),  'estar' (zich bevinden) en 'hay' (er is/ er zijn)
6. Woordenschat bijvoeglijke naamwoorden + werkwoorden (reader ch. 6 blz. 8 +9, les 2)
7. De vervoeging en het gebruik van het werkwoord 'ir' (gaan) & 'ir + a + hele werkwoord'
 (iets gaan doen)
8. Trappen van vergelijking (tan .... como) + getallen t/m 1000

Slide 17 - Slide