LINK A2B1 Thema 2, taak 3




De woorden van thema 2, taak 3
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 4

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson




De woorden van thema 2, taak 3

Slide 1 - Slide

De grote jongens ................ de bal ................ van de kleine Reinier.
A
af, pakt
B
pakt, af
C
pakken, af
D
af, pakken

Slide 2 - Quiz

Mijn auto is kapot. het is tijd om een nieuwe ........................
A
aan te schaffen
B
af te schaffen
C
aan te doen
D
af te doen

Slide 3 - Quiz

De cursisten krijgen een stelling. Ze moeten reageren met goede ................
A
modellen
B
onzin
C
argumenten
D
eenmaal

Slide 4 - Quiz

Als mijn broer ................. op de universiteit zit, krijg ik zijn kamer.
A
directe
B
periode
C
overdreven
D
eenmaal

Slide 5 - Quiz

Dit agressieve ................... is onacceptabel!
A
mobieltje
B
gedrag
C
middelbare
D
chagrijnig

Slide 6 - Quiz

De stelling: "vrouwen kunnen niet voetballen" leidt tot veel ................
A
discussie
B
compleet
C
hoewel
D
urenlang

Slide 7 - Quiz

Sommige mensen worden heel ............... als ze honger hebben.
A
onzin
B
klasgenootje
C
voornamelijk
D
chagrijnig

Slide 8 - Quiz

De zware storm zorgt voor veel ................... in de klas.
A
afpakken
B
onderdeel
C
onrust
D
verschillen

Slide 9 - Quiz

Het WK-voetbal .............. dit jaar ............... in Qatar.
A
vindt, plaats
B
plaats, vinden
C
plaatsen, vindt
D
vinden, plaatsen

Slide 10 - Quiz

Koeien eten ...................... gras.
A
belachelijk
B
verslaafd
C
overdreven
D
voornamelijk

Slide 11 - Quiz

De hoge ................. voor deze overtreding is nogal ................
A
straf, discussie
B
onzin, discussie
C
straf, overdreven
D
onzin, compleet

Slide 12 - Quiz

Je kan niet ................ raken aan thee. Dat is echt ...................!
A
gedrag, onrust
B
verslaafd, onzin
C
favoriet, direct
D
verdrietig, traditie

Slide 13 - Quiz



Voltooide tijd
kijk naar de Powerpoint

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Maak de voltooide tijd in 4 stappen

1. Zoek de stam
2. Ge + Stam
3. Eindigt het op D of T
4. Wat is het hulpwerkwoord? 

Slide 16 - Slide

werken - ik heb .................

Slide 17 - Open question

koken - ik heb ...............

Slide 18 - Open question

spelen - zij hebben .................

Slide 19 - Open question

zeggen - hij heeft ..............

Slide 20 - Open question

leven - zij heeft ...............

Slide 21 - Open question

leren - wij hebben ................

Slide 22 - Open question

geloven - jullie hebben ...................

Slide 23 - Open question

reizen - ik heb ................

Slide 24 - Open question

wonen - hij heeft ..................

Slide 25 - Open question




De onregelmatige werkwoorden

Slide 26 - Slide

De kat heeft de hond ..................... (bijten)

Slide 27 - Open question

De leerlingen zijn over het het ....................... (klimmen)

Slide 28 - Open question

Hij heeft de vaas ................., omdat hij niet goed keek. (breken)

Slide 29 - Open question

De troep is naar het strand .................. (drijven)

Slide 30 - Open question

Het vliegtuig is twee uur te laat ........................ (opstijgen)

Slide 31 - Open question

We hebben ...................... in het hotel. (ontbijten)

Slide 32 - Open question

De leden hebben een nieuwe voorzitter ................. (kiezen)

Slide 33 - Open question

De dief is ...................... vannacht. (binnensluipen)

Slide 34 - Open question

Wat hebben opa en oma .........................? (meebrengen)

Slide 35 - Open question

Fadoua is van haar brommer gevallen en heeft haar been ....................... (breken)

Slide 36 - Open question