This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.
een s wordt vaak een z
grens: grenzen laars: laarzen
(uitzondering: kaars > kaarsen)
een f wordt vaak een v
staaf: staven stoof > stoven
(uitzondering: fotograaf > fotografen / filosoof > filosofen)
krijgen in het meervoud + -ën
(anders hoor je het woord verkeerd)
idee: ideeën zee: zeeën
seconde: seconden en secondes
rente: renten en rentes
groente: groenten en groentes