Eindopdracht grammatica

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

Inhoud van deze LessonUp

In deze LessonUp kun je zelf alle zinsdelen + uitleg nog eens doorlopen. Je maakt ook de quizvragen (zowel meerkeuze als open vragen) en geeft jezelf aan het eind van de opdracht een cijfer. 

Vragen? --> Stel ze gerust in de vergadering of in de chat!

1) Leer dit stappenplan uit je hoofd!

2) Zet de stappen altijd in de juiste volgorde!

Ontleed zinnen altijd m.b.v. het stappenplan.

Wat is het onderwerp in de zin:
De hele voetbalclub lachte hem uit.

1. de voetbalclub
2. de hele voetbalclub
3. hem

Wat is het onderwerp in de zin:
Door hem werd zij altijd over het hoofd gezien.

1. door hem
2. zij
3. over het hoofd

Wat is het onderwerp in de zin:
Wie van jullie is de liefste?

1. wie van jullie
2. wie
3. de liefste

Wat is het onderwerp in de zin:
Alle leerlingen op JenaXL passen in een gymzaal.

1. de leerlingen
2. alle leerlingen
3. alle leerlingen op JenaXL

Onthoud!

Alles wat voor de persoonsvorm staat, vormt één zinsdeel. 

Honderden jongeren met roze haar en gescheurde kleding stonden bij de McDonald's.

De volgende zinsdelen worden op de komende slides uitgelegd:

lijdend voorwerp

meewerkend voorwerp

bijwoordelijke bepaling

Wat is het LIJDEND VOORWERP in de volgende zin:
Die mannen eten elke dag boterhammen met kaas.

1. die mannen
2. elke dag
3. boterhammen
4. boterhammen met kaas

Wat is het LIJDEND VOORWERP in de volgende zin:
Wat een lieve kaartjes kreeg ik van jullie!

1. wat een lieve kaartjes
2. ik
3. van jullie
4. jullie

Wat is het LIJDEND VOORWERP in de volgende zin:
Zijn mooie snowboots is hij gisteren in de sneeuw kwijtgeraakt.

1. zijn mooie snowboots
2. hij
3. gisteren
4. in de sneeuw

Wat is het LIJDEND VOORWERP in de volgende zin:
Mijn opa en oma aten gisteren hamburgers met avocado.

1. mijn opa en oma
2. gisteren
3. hamburgers met avocado

Wat is het MEEWERKEND VOORWERP in de volgende zin:
Jullie stamgroepleider geeft jullie allemaal mooie complimenten.

1. jullie stamgroepleider
2. jullie
3. allemaal
4. allemaal mooie complimenten

Wat is het MEEWERKEND VOORWERP in de volgende zin:
Aan het eind van het jaar trakteer ik mijn klassen altijd op waterijsjes.

1. aan het eind van het jaar
2. ik
3. mijn klassen
4. op waterijsjes

Wat is het MEEWERKEND VOORWERP in de volgende zin:
Wie geeft die stift even terug aan mij?

1. wie
2. die stift
3. aan mij
4. mij

Op school legt Lize aan Sasja soms grammaticaoefeningen uit.
Wat is het ONDERWERP?

1. Op school
2. Lize
3. Sasja
4. grammaticaoefeningen

Op school legt Lize aan Sasja soms grammaticaoefeningen uit.
Wat is het LIJDEND VOORWERP?

1. Op school
2. Lize
3. Sasja
4. grammaticaoefeningen

Op school legt Lize aan Sasja soms grammaticaoefeningen uit.
Wat is het MEEWERKEND VW?

1. Op school
2. Lize
3. aan Sasja
4. grammaticaoefeningen

Op school legt Lize aan Sasja soms grammaticaoefeningen uit.
Wat zijn de BIJWOORDELIJKE BEPALINGEN?

Noah legt zijn bril 's avonds op het nachtkastje naast zijn bed.
Wat is de PERSOONSVORM?

1. Noah
2. legt
3. zijn bril
4. op het nachtkastje

Noah legt zijn bril 's avonds op het nachtkastje naast zijn bed.
Wat is het ONDERWERP?

1. Noah
2. legt
3. zijn bril
4. op het nachtkastje

Noah legt zijn bril 's avonds op het nachtkastje naast zijn bed.
Wat is het LIJDEND VOORWERP?

1. Noah
2. legt
3. zijn bril
4. op het nachtkastje

Noah legt zijn bril 's avonds op het nachtkastje naast zijn bed.
Wat is OP HET NACHTKASTJE?

1. gezegde
2. meewerkend voorwerp
3. bijwoordelijke bepaling

Noah legt zijn bril 's avonds op het nachtkastje naast zijn bed.
Wat is 'S AVONDS?

1. lijdend voorwerp
2. bijwoordelijke bepaling
3. meewerkend voorwerp

En dan nu:

het NAAMWOORDELIJK gezegd

Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin:
De sneeuw is inmiddels prachtig wit .

1. De sneeuw
2. is inmiddels
3. is prachtig wit

Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin:
JenaXL is een fantastische school.

1. JenaXL is
2. is een school
3. is een fantastische school

Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin:
Hopelijk wordt het snel lente.

1. wordt
2. wordt lente
3. wordt snel lente
4. wordt het snel lente

Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin:
Hij is heel oud geworden.

1. is oud
2. is heel oud
3. is oud geworden
4. is heel oud geworden

Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin:
Zij blijft altijd haar kleine meisje.

1. blijft
2. blijft meisje
3. blijft kleine meisje
4. blijft haar kleine meisje

Hoe goed snap je het ontleden nu? Geef jezelf een cijfer en licht dit toe.