Semana 19 lección 2

1 / 26
next
Slide 1: Slide
SpaansWOStudiejaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

¡Bienvenidos a la clase de español
Hoy es 11(once) de mayo del 2023 (dos mil veintitrés) 

Slide 2 - Slide

Necesitas el portátil (laptop),
la libreta (tijdschrift), el libro (de boek)

Slide 3 - Slide

Metas Doelen
En esta clase... In deze les...

1. ...practico los días de la semana, los meses, las estaciones y las fechas oefen ik de dagen van de week, maanden, seizoenen en data
2. ...repaso y practico los interrogativos herhaal en oefen ik de vraagwoorden

Slide 4 - Slide

Metas Doelen
Después de esta clase... Na deze les...

1. ...kan ik de dagen van de week benoemen en vertellen welke dag het vandaag, morgen en overmorgen is
2. ...kan ik de maanden van het jaar benoemen en vertellen in welke maand en jaargetijde we zitten


Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video


los días de la semana

Slide 7 - Slide

Mi semana
Leerdoel 2: Los días de la semana

Slide 8 - Slide

los meses del año
 y las estaciones del año

Slide 9 - Slide

Vandaag is het vijftien mei.
Vertaal de zin.

Slide 10 - Open question

Morgen is het zestien mei.
Vertaal de zin.

Slide 11 - Open question

Overmorgen is het acht april.
Vertaal de zin.

Slide 12 - Open question

Mijn verjaardag is op éénentwintig december: Mi cumple es ___.
Vertaal de datum naar het Spaans.

Slide 13 - Open question

Op twee november is het de Dag van de Doden. ___ es el Día de los Muertos.
Vertaal de datum naar het Spaans

Slide 14 - Open question

Hoy es (donderdag).
Vertaal in het Spaans alleen het woord tussen haakjes.

Slide 15 - Open question

Tenemos Español los (dinsdag) y los jueves.
"Vertaal in het Spaans alleen het woord tussen haakjes"

Slide 16 - Open question

No tenemos Español los (vrijdag).
"Vertaal in het Spaans alleen het woord tussen haakjes"

Slide 17 - Open question

Hoe wordt 'invierno' vertaald naar het Nederlands?
A
Herfst
B
Zomer
C
Lente
D
Winter

Slide 18 - Quiz

Wat is de vertaling van 'otoño' in het Nederlands?
A
Lente
B
Zomer
C
Herfst
D
Winter

Slide 19 - Quiz

Interrogativos Vraagwoorden
Pak je schrift. Heb je al een lijstje?

Slide 20 - Slide

Interrogativos Vraagwoorden
Hoe?
¿Cómo?
Waar?
¿Dónde?
> let op, waarvandaan? = ¿de dónde?
Wanneer?
¿Cuándo?
Wat?
¿Qué? 

> vóór es bijna altijd cuál
> vóór son bijna altijd cuáles

behalve als je vraagt naar een betekenis: ¿Qué es una paella? Wat is een paella?
Welk(e)?
¿Cuál? / ¿Cuáles?
Wie?
¿Quién? / ¿Quiénes?

> past zich aan naar enkelvoud/meervoud
Hoeveel?
¿Cuánto? / ¿Cuánta? ¿Cuántos? ¿Cuántas?

> past zich aan naar enkelvoud/meervoud én mannelijk/vrouwelijk

Slide 21 - Slide



¿Qué haces? Wat doe je?
¿Qué dibujas? Wat teken je?

maar vóór es komt 'cuál':
¿Cuál es tu número? Wat is je nummer?

en vóór 'son' komt 'cuáles':
¿Cuáles son vuestros nombres? Wat zijn jullie namen?

behalve als je vraagt naar betekenis:
¿Qué es una paella? Wat is een paella?


fsdf

¿Cuál? en ¿Cuáles? kun je gebruiken als er genoemd wordt uit welke dingen je kunt kiezen. Bijvoorbeeld: 

¿Cuál te gusta más, el boli verde o el azul? Welke vind je het mooist, de groene of de blauwe pen?

Als er niet wordt genoemd waaruit je kunt kiezen, dan gebruik je ¿Qué? 
¿Qué platos te gustan? Welke gerechten vind je lekker?
HOE VERTAAL IK Wat?
HOE VERTAAL IK Welk(e)?

Slide 22 - Slide

Ejercicio / Opdracht
Maak de Opdracht 1 pag. 66 om meer vertrouwd raken met ondervragingszinnen.

Slide 23 - Slide

Enquête
Vul individueel de enquête in over je favoriete dag van de week, je favoriete maand en seizoen van het jaar.

Slide 24 - Slide

¿Qué tal la clase?
A
muy bien
B
bien
C
regular
D
mal

Slide 25 - Quiz

Wat ik nog moeilijk vind is...
Wat ik vandaag heb geleerd is...
Wat ik al goed kan is...
Wat ik met de lesstof kan doen is...
Mijn leerdoel van deze les was...




Slide 26 - Mind map