What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
1.8 Spelling
Welkom bij Nederlands!
1 / 45
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
This lesson contains
45 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
60 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Welkom bij Nederlands!
Slide 1 - Slide
1.8 Spelling: werkwoorden in de tegenwoordige tijd
Les 1
Slide 2 - Slide
In deze paragraaf:
Huiswerk nakijken
Herhaling:
persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp
Uitleg:
werkwoorden in de tegenwoordige tijd, leestekens, dubbele punt en aanhalingstekens
Zelfstandig maken:
opdracht 1 tot en met 7 vanaf bladzijde 65
Terugkijken
Doelen van deze les:
Aan het einde van de les kun je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd juist spellen.
Aan het einde van de les kun de leestekens punt, komma, uitroepteken en vraagteken goed gebruiken.
Aan het einde van de les kun je dubbele punten en aanhalingstekens goed gebruiken.
Slide 3 - Slide
Hoe spel je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd?
We kijken eerst een filmpje uit de methode
Slide 4 - Slide
Tegenwoordige tijd - ik
Is het werkwoord de persoonsvorm?
Staat de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd?
Gebruik dan de ik-vorm als ‘ik’ voor of achter de persoonsvorm staat.
Slide 5 - Slide
Tegenwoordige tijd - hij / zij of ze / het / u /
Bij alle andere persoonsvormen in het enkelvoud schrijf je de ik-vorm + t.
Slide 6 - Slide
Tegenwoordige tijd - wij / zij / jullie (meervoud)
In het meervoud schrijf je de persoonsvorm zoals je het hele werkwoord schrijft.
Slide 7 - Slide
Let op!!!
Staat jij of je
direct achter
de persoonsvorm en kun je deze in elkaar veranderen...dan schrijf je GEEN -t achter de pv!
Slide 8 - Slide
De hond ..... (graven) in de tuin.
Welk woord moet op de puntjes?
A
gravt
B
graavt
C
graaf
D
graaft
Slide 9 - Quiz
Marieke ..... (antwoorden) niet op de mail die ik haar stuurde.
Welk woord moet op de puntjes?
A
antwoordt
B
antwoord
C
antwoort
D
andwoort
Slide 10 - Quiz
........ (verliezen) jij bijna iedere wedstrijd dit seizoen?
Welk woord moet op de puntjes?
A
verliest
B
verliez
C
verlies
D
verliezen
Slide 11 - Quiz
Aan de slag
Maak opdracht 1-3-4-5
Dit is ook je huiswerk
Eerder klaar? Ga dan online verder met verrijk jezelf.
Slide 12 - Slide
1.8 Spelling: werkwoorden in de tegenwoordige tijd
Les 2
Slide 13 - Slide
Leestekens
1.8 Spelling les 2
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
Voorbeelden
Ga je vanmiddag mee naar het zwembad
?
Ik vind dit echt niet leuk
!
Esmee en Sarita gaan vanmiddag naar de bioscoop
.
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Voorbeelden
We gaan vanmiddag na school eerst naar Hamza, daarna naar Milan en vervolgens naar het centrum.
Ik was vandaag te laat, omdat de batterij van mijn wekker leeg was.
Doordat Dani mij verraadde, werd ik snel gevonden.
Slide 19 - Slide
Directe rede
Soms schrijf je in een tekst precies wat iemand zegt.
Je gebruikt dan de directe rede.
De zin staat tussen aanhalingstekens.
Slide 20 - Slide
Directe rede
Esmee belde en zei:
"Ik kom iets later, want ik heb een lekke band".
In deze zin begint de directe rede na de dubbele punt.
Slide 21 - Slide
Directe rede
'Ik haal je wel op,' zei Tarik.
In deze zin eindigt de directe rede met een komma.
Slide 22 - Slide
Welke zin staat in de directe rede?
A
Jamil vertelde dat hij wat later zou komen.
B
Roxanne gaat iedere woensdag hockeyen.
C
Sean vroeg: "Kunnen we niet een andere keer afspreken?"
D
Ga je morgen met mij mee?
Slide 23 - Quiz
Aan de slag
Maak opdracht 6 en 7 en schrijf alle dicteewoorden
2x over in je schrift
Dit is ook je huiswerk
Eerder klaar? Werk dan online verder met 'versterk jezelf'
Slide 24 - Slide
Nieuw hoofdstuk verleden tijd
Slide 25 - Slide
Hoe zit het dan met de verleden tijd?
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Slide
Verleden tijd bij sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klank.
Slide 28 - Slide
Verleden tijd bij zwakke werkwoorden
Gebruik het 't ex-kofschip als je niet weet of je -te(n) of -de(n) moet schrijven.
Slide 29 - Slide
Mijn tante ...... (beginnen) gisteren meteen over mijn verjaardag.
Wat moet er op de puntjes komen?
A
beginde
B
beginden
C
begon
D
begonnen
Slide 30 - Quiz
Mijn moeder ..... (braden) het vlees op een laag vuurtje.
Wat moet er op de puntjes komen?
A
bradde
B
braadte
C
braade
D
braadde
Slide 31 - Quiz
De persoonsvorm
De persoonsvorm (pv) is een werkwoord.
Mijn tante
heeft
vandaag gekookt.
Mijn tante
had
vandaag gekookt.
Je vindt de persoonsvorm met de tijdproef.
Staat de zin in de tegenwoordige tijd? Zet hem dan in de verleden tijd.
Staat een zin in de verleden tijd? Zet hem dan in de tegenwoordige tijd.
Slide 32 - Slide
Slide 33 - Slide
Slide 34 - Slide
Slide 35 - Slide
werkwoorden vervoegen
Slide 36 - Slide
Zo benoem je zinsdelen.
De persoonsvorm (pv):
de zin van tijd veranderen
Het werkwoordelijk gezegde (wg):
de persoonsvorm + alle andere werkwoorden in de zin
Het onderwerp (o):
wie of wat + wg
Het lijdend voorwerp (lv)
: wat of wie + wg + o
Slide 37 - Slide
De persoonsvorm
De persoonsvorm (pv) is een werkwoord.
Mijn tante
heeft
vandaag gekookt.
Mijn tante
had
vandaag gekookt.
Je vindt de persoonsvorm met de tijdproef.
Staat de zin in de tegenwoordige tijd? Zet hem dan in de verleden tijd.
Staat een zin in de verleden tijd? Zet hem dan in de tegenwoordige tijd.
Slide 38 - Slide
Het werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in een zin vormen samen het werkwoordelijke gezegde (wg).
Slide 39 - Slide
Het onderwerp van een zin
Het onderwerp is het zinsdeel waarover in de rest van de zin iets gezegd wordt.
Het onderwerp vind je door de vraagproef te gebruiken.
Slide 40 - Slide
De vraagproef
Bij de vraagproef stel je de vraag:
wie of wat + alle werkwoorden (werkwoordelijk gezegde)?
Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.
Slide 41 - Slide
Het lijdend voorwerp
Hoe vind je het lijdend voorwerp?
Stel de vraag: wie of wat + gezegde + onderwerp?
Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp.
Slide 42 - Slide
De buurman heeft gisteren een nieuwe auto gekocht.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
heeft gekocht
B
de buurman
C
gisteren
D
een nieuwe auto
Slide 43 - Quiz
Zinnen ontleden
1. Dorien en Lotte aaiden gisteren mijn broertje over zijn hoofd.
2. Soufiyan gaf Rachid een stomp.
3. Shay had nog een graag een kop koffie willen drinken.
Slide 44 - Slide
Aan de slag!
1.7 Grammatica
Kader maakt:
opdracht 1 t/m 3 en opdracht 5 t/m 9 op blz. 62 t/m 65.
Basis maakt:
opdracht 1 t/m 5 op bladzijde 53 t/m 55.
Slide 45 - Slide
More lessons like this
1.8 Spelling
October 2022
- Lesson with
41 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
1.5 Woorden
October 2022
- Lesson with
36 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
1.4 Schrijven en formuleren
November 2022
- Lesson with
42 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
Woordvolgorde
June 2022
- Lesson with
24 slides
English
Tertiary Education
2.4 Schrijven en formuleren
November 2022
- Lesson with
51 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
Les 5 (21 september 2024)
September 2024
- Lesson with
20 slides
Nederlands
Secondary Education
Age 12
Grammatica 2k pv-lv NN
October 2023
- Lesson with
20 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
Oefentoets taalverzorging mh1
February 2023
- Lesson with
35 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 1