Laatste check voor de toets (klassikale versie)

• Frans
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

Vocabulaire

le cousin

1. de neef
2. de nicht

passer

1. ontmoeten
2. doorbrengen

même

1. vaak
2. zelfs

les yeux

1. de ogen
2. de bril

bien sûr

1. natuurlijk
2. dit jaar

grand(e)

1. grijs
2. groot

la grand-mère

qui

un peu

Cijfers

soixante-quinze

1. 64
2. 74
3. 75
4. 76

quatre-vingt-dix-sept

1. 87
2. 97
3. 98
4. 99

82

Passé composé

Om te vertellen dat je iets al hebt gedaan

2 delen:

1. Vorm van 'avoir' (hebben)

2. Voltooid deelwoord

Elles ___ mangé des pâtes.

1. ai
2. as
3. a
4. ont

Nous ___ parlé avec nos amis.

1. ai
2. as
3. avons
4. avez

J'___ rangé ma chambre.

Vous ___ travaillé le lundi dernier.

Welk van onderstaande woorden is het voltooid deelwoord van het woord:
rencontrer

1. rencontrer
2. rencontré
3. rencontre
4. renonctrent

Tu as ___ un jean? (acheter)

Il a ___ les choux Bruxelles. (détester)

Bijvoeglijk naamwoord

man. enk.	vrouw. enk.	man. mv.	vrouw. mv.
-	-e	-s	-es
petit	petite	petits	petites
bleu	bleue	bleus	bleues

Let op!

Bnw's die eindigen op een -e, krijgen bij vrouwelijk enkelvoud geen extra -e.

Bnw's die eindigen op een -s, krijgen bij mannelijk meervoud geen extra -s.

Les jardins (mmv) (grand)

1. grand
2. grande
3. grands
4. grandes

Le T-shirt (m) (bleu)

1. bleu
2. bleue
3. bleus
4. bleues

La robe (v) est (rouge).

Les filles (vmv) sont (intelligent).