This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Vocabulaire
Kies het goede antwoord:
Slide 1 - Slide
le cousin
A
de neef
B
de nicht
Slide 2 - Quiz
passer
A
ontmoeten
B
doorbrengen
Slide 3 - Quiz
même
A
vaak
B
zelfs
Slide 4 - Quiz
les yeux
A
de ogen
B
de bril
Slide 5 - Quiz
bien sûr
A
natuurlijk
B
dit jaar
Slide 6 - Quiz
grand(e)
A
grijs
B
groot
Slide 7 - Quiz
Vocabulaire
Vertaal naar het Nederlands:
Slide 8 - Slide
Onderstaand woord zat in de oefentoets. De helft van jullie had dit woord fout, met dank aan Google Vertalen. En ik heb nog wel heel vaak gezegd dat je hier aan een bepaalde fruitsoort moet denken. Wat betekent:
qui
Slide 9 - Open question
Let op! Je moet ook altijd het lidwoord mee vertalen! Want anders krijg je maar een half punt! Wat betekent:
un peu
Slide 10 - Open question
la grand-mère
Slide 11 - Open question
Cijfers
Kies het goede antwoord:
Slide 12 - Slide
soixante-quinze
A
64
B
74
C
75
D
76
Slide 13 - Quiz
quatre-vingt-dix-sept
A
87
B
97
C
98
D
99
Slide 14 - Quiz
Cijfers
Schrijf het getal uit in een Frans woord:
Slide 15 - Slide
82
Slide 16 - Open question
Passé composé
Om te vertellen dat je iets al hebt gedaan
2 delen:
1. Vorm van 'avoir' (hebben)
2. Voltooid deelwoord
Slide 17 - Slide
Elles ___ mangé des pâtes.
A
ai
B
as
C
a
D
ont
Slide 18 - Quiz
Nous ___ parlé avec nos amis.
A
ai
B
as
C
avons
D
avez
Slide 19 - Quiz
Vul de goede vorm van het werkwoord 'avoir' (hebben) in:
J'___ rangé ma chambre.
Slide 20 - Open question
Vul de goede vorm van het werkwoord 'avoir' (hebben) in:
Vous ___ travaillé le lundi dernier.
Slide 21 - Open question
Welk van onderstaande woorden is het voltooid deelwoord van het woord: rencontrer
A
rencontrer
B
rencontré
C
rencontre
D
renonctrent
Slide 22 - Quiz
Vul het voltooid deelwoord in van het hele werkwoord tussen haakjes:
Tu as ___ un jean? (acheter)
Slide 23 - Open question
Vul het voltooid deelwoord in van het hele werkwoord tussen haakjes:
Il a ___ les choux Bruxelles. (détester)
Slide 24 - Open question
Bijvoeglijk naamwoord
man. enk.
vrouw. enk.
man. mv.
vrouw. mv.
-
-e
-s
-es
petit
petite
petits
petites
bleu
bleue
bleus
bleues
Let op!
Bnw's die eindigen op een -e, krijgen bij vrouwelijk enkelvoud geen extra -e.
Bnw's die eindigen op een -s, krijgen bij mannelijk meervoud geen extra -s.