Eem(s) kieken

1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat houdt het vak Nederlands in?

Slide 2 - Open question

Slide 3 - Slide


Welk woord is fout gespeld?
A
school
B
viets
C
bezem
D
aardig

Slide 4 - Quiz

Welk woord is fout gespeld?
A
sgooltje
B
rekenen
C
banaan
D
fietstas

Slide 5 - Quiz

Welk woord is fout gespeld?
A
levende
B
huismus
C
preofwerk
D
gordijn

Slide 6 - Quiz

Welk woord is fout gespeld?
A
telefoon
B
hooftletter
C
Instagram
D
restaurant

Slide 7 - Quiz

Welk woord is fout gespeld?
A
oliebol
B
appelflap
C
tijger
D
oliefant

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Slide

Welke woordsoort is:
rode
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 10 - Quiz

Welke woordsoort is:
tafel
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 11 - Quiz

Welke woordsoort is:
rennen
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 12 - Quiz

Welke woordsoort is:
het
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 13 - Quiz

Welke woordsoort is:
gaan
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Slide

Wat is de persoonsvorm?
Mijn tante geeft de hond een koekje.
A
Mijn tante
B
geeft
C
de hond
D
een koekje

Slide 16 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
Heb jij nog een euro voor mij?
A
Heb
B
een euro
C
jij
D
voor mij

Slide 17 - Quiz

Wat is het onderwerp?
Ik gooi de bal naar de overkant.
A
Ik
B
de bal
C
gooi
D
naar de overkant

Slide 18 - Quiz

Wat is het onderwerp?
Loopt hij naar school met de fiets aan de hand?
A
Loopt
B
hij
C
naar school
D
met de fiets aan de hand

Slide 19 - Quiz

Wat is het gezegde?
Ik heb een hele tijd gerend.
A
Ik
B
heb
C
heb gerend
D
een hele tijd

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Slide

Wat betekent:
toilet
A
auto
B
wc
C
fiets
D
wasbak

Slide 22 - Quiz

Wat is een synoniem?

A
Wanneer woorden (ongeveer) hetzelfde betekenen.
B
Een vorm van een werkwoord.
C
Wanneer woorden het tegenovergestelde zijn.
D
Een persoonsvorm.

Slide 23 - Quiz

Vul aan:
Hoge bomen, vangen veel ......
A
blaadjes
B
wind
C
vogels
D
zon

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Slide

Wat is jouw favoriete boek?

Slide 26 - Open question