Dag 6

Thema 4 - eten - dag 6
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Thema 4 - eten - dag 6

Slide 1 - Slide

de melk
  • komt uit een koe of geit
  • drinken
  • altijd wit
  • zin: Ik drink elke avond melk.
  • zin: Melk met chocolade is chocolademelk.
36

Slide 2 - Slide

het menu
  • een lijst met eten in een restaurant
  • je mag kiezen wat je eet
  • het menu - de menu's
  • zin: Er staat pizza op het menu.
37

Slide 3 - Slide

het mes
  • scherp
  • om mee te snijden
  • om mee te smeren
  • het mes - de messen 
  • zin: Ik smeer boter met een mes.
  • zin: Het mes is heel scherp.
38

Slide 4 - Slide

met
  • iemand erbij
  • iets erbij 
  • voorzetsel
  • zin: Ik ga samen met mijn zus naar school.
  • zin: Ik eet pasta met saus.
39

Slide 5 - Slide

niet
  • niet < > wel
  • ontkennen
  • geen
  • zin: Ik ga niet naar huis.
  • zin: Doe dat maar niet.
  • zin: Ik kan niet komen. Ik heb een andere afspraak. 
40

Slide 6 - Slide

nodig
  • het moet er zijn
  • je kunt niet zonder
  • zin: Ik heb elke dag eten nodig.
  • zin: Hij moet nodig naar de wc. 
41

Slide 7 - Slide

het ontbijt
  • het eten in de ochtend
  • het ontbijtje
  • brood of melk of yoghurt
  • zin: Ik start de dag met een lekker ontbijt.
  • zin: Mijn ontbijt is gezond. 
42

Slide 8 - Slide

Vul de woorden in.

In een restaurant kan ik eten ............ van het .............
29+37
A
lekker - pizza
B
menu - kiezen
C
pizza - lekker
D
kiezen - menu

Slide 9 - Quiz

Waarmee kun je snijden en smeren?
Kies de goede foto.
38
A
B
C
D

Slide 10 - Quiz

Maak een zin met het woord: met/ patat/ mayonaise/ ketchup
- minimaal 4 woorden
- Let op de goede volgorde: persoonswoord - werkwoord - de rest van de zin
- gebruik een hoofdletter en een punt
een persoonswoord
een werkwoord (goede vorm!)
een voegwoord



39

Slide 11 - Open question

59+40
wel
niet

Slide 12 - Drag question

Ik ga geen boodschappen doen, want de winkel is al gesloten.

Welk woord bedoel je? wel of niet
40

Slide 13 - Open question

Wat betekent het woord 'nodig'?
Dat gebruik je bij .......

(er zijn meer goede antwoorden)
41
A
iets wat je leuk vindt
B
Iets wat er moet zijn
C
iets wat niet nodig is
D
iets waar je niet zonder kunt

Slide 14 - Quiz

Mijn ............ is in de ............... aan het begin van de dag. Ik eet dan graag brood of yoghurt, met thee of melk.

Vul de juiste woorden in.
42
A
avondeten - avond
B
lunch - middag
C
ontbijt - avond
D
ontbijt - ochtend

Slide 15 - Quiz