Lezen 1 t/m 5 Blink

Blink 
Doel: herhaling alle doelen van lezen 1 t/m 4
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with text slides.

Items in this lesson

Blink 
Doel: herhaling alle doelen van lezen 1 t/m 4

Slide 1 - Slide

Leesmanieren
Je kunt een tekst op verschillende manieren lezen:
  1. Ontspannend lezen
  2. Zoekend lezen
  3. Scannend lezen
  4. Grondig lezen
  5. Kritisch lezen

Slide 2 - Slide

Leesmanieren
1. Ontspannend lezen
Doel: Gewoon lekker lezen!
2. Zoekend lezen
Doel: Je zoekt naar bepaalde informatie in een tekst.
3. Scannend lezen
Doel: Je wilt snel weten waar een tekst over gaat en of hij interessant is om verder te lezen.


Slide 3 - Slide

Leesmanieren
4. Grondig lezen
Doel: Je wilt echt begrijpen wat je leest en je wilt het onthouden.
5 Kritisch lezen
Doel: Je wilt weten of het waar is wat je leest en of jij het met de tekst eens bent.

Slide 4 - Slide

Leesstrategieën
Leesstrategieën helpen je bij het lezen van een tekst. Je leesstrategie hangt af van je doel.

Voor het lezen
1. Voorspellen
Tijdens het lezen
2. Ophelderen
3. Vragen stellen
Na het lezen
4. Samenvatten
5. Terugkijken




Slide 5 - Slide

Tekstgeraamte
De buitenkant van een tekst noemen we het tekstgeraamte. Het tekstgeraamte kan bestaan uit:
  • titel
  • illustraties (afbeeldingen, foto's, tekeningen)
  • inleiding
  • bron (waar komt de tekst vandaan)
  • tussenkopjes
  • tabel
  • begin van de alinea
  • eind van de alinea


Slide 6 - Slide

Online lezen
Bij online lezen zijn tien vaardigheden extra belangrijk:
Informatie zoeken, selecteren en bewaren
1 Online informatie zoeken
2 Online informatie selecteren
3 Online informatie ordenen en opslaan
Betrouwbaarheid beoordelen
4 Betrouwbaarheid van websites beoordelen
5 Tegenstrijdige informatie herkennen

6 Teksten met minder duidelijke tekstgeraamte toch begrijpen
7 Zoekend lezen
8 Grondig lezen
Werken met online genres
9 Sociale media kunnen lezen en gebruiken
10 Online tekens en afkortingen kunnen herkennen











Slide 7 - Slide

Leesstrategieën
6 Teksten met minder duidelijke tekstgeraamte toch begrijpen
7 Zoekend lezen
8 Grondig lezen
Werken met online genres
9 Sociale media kunnen lezen en gebruiken
10 Online tekens en afkortingen kunnen herkennen




Slide 8 - Slide

Vaardigheid 1: Online informatie zoeken
Gebruik combinaties van zoektermen en commando’s om gerichter te zoeken en meer te vinden.
Tips voor slim zoeken in Google:
  1. “tussen aanhalingstekens” -> zoekt alleen precies die woordcombinatie
  2. filetype:pdf -> zoekt alleen pdf-bestanden
  3. -maxima -> schrapt alle resultaten met het woord maxima
  4. "dansen" around "India" -> zoekt specifiek dansen in India
  5. Als je veel hits in Google hebt, kun je de zoekresultaten verfijnen:
  6. Zoek alleen op afbeelding, video, of nieuws.
  7. Laat via 'Tools' alleen de meest recente bronnen weergeven, of juist oudere bronnen.
  8. Klik op het tandwiel, zo kun je 'geavanceerd zoeken'. Handig als je specifieke informatie zoekt.
Ga maar eens experimenteren met deze manieren; het bespaart je uiteindelijk heel veel tijd als je slim en gericht zoekt!



Slide 9 - Slide

Vaardigheid 2: Online informatie selecteren
Klik niet ongezien op de bovenste hit, maar selecteer kritisch:
  • Sla de advertenties van Google over (tenzij je reclames zoekt natuurlijk).
  • 'Lees' de url boven elk zoekresultaat. Sommige url's zeggen niets en zien er vreemd uit
  • Andere links geven al veel informatie, bijvoorbeeld https://www.ad.nl/gezin/geadopteerde-hartini-zocht-veertig-jaar-naar-familie-maar-halfzus-woont-om-de-hoek~a53b0723/

Slide 10 - Slide

Vaardigheid 3: Online informatie ordenen en opslaan
  1. Handige webpagina’s die je later terug wil kunnen vinden, kun je opslaan bij Favorieten.
  2. Je kunt ook een lijstje links in een Word-document plakken en er heel kort bij schrijven waarom de link zinvol kan zijn. Zo vind je de informatie weer terug. Dit is ook handig als je een bronvermelding moet maken.

Slide 11 - Slide

Vaardigheid 4: Betrouwbaarheid van websites beoordelen
  • Veel bedrijven maken websites die op het eerste gezicht objectief zijn, maar die eigenlijk gekleurde informatie geven. Onderzoek welke organisatie achter een bepaalde website zit, voordat je de informatie op die website als betrouwbaar beoordeelt.
  • Over het algemeen zijn de volgende websites minder betrouwbaar:
  1. Als een webshop geld verdient aan het verkopen van zoveel mogelijk producten, zijn recensies van die producten mogelijk minder betrouwbaar.
  2. Blogs en artikelen met “advertorial” of “in samenwerking met” zijn gesponsord.
  3. Als de url er heel vreemd uitziet, met allemaal letters en cijfers, kán het om een onbetrouwbare website gaan (zie ook bij punt 2).
  4. Berichten op sociale media kunnen onbetrouwbaar zijn, omdat 'iedereen' ze kan plaatsen en er geen goede redactie op zit. Als een nieuwsbericht gedeeld wordt, kijk dan goed waar dit nieuwsbericht vandaan komt. Is de bron bijvoorbeeld NOS.nl, dan kun je ervan uitgaan dat dit bericht betrouwbaar is.
  5. Als er aan de linkerkant van de url geen 'slotje' staat, is het een onbeveiligde website. Professionele bedrijven en organisaties, zoals uitgevers, banken en de overheid, zorgen ervoor dat hun website beveiligd is.


Slide 12 - Slide

Vaardigheid 5 en 6
Vaardigheid 5: Tegenstrijdige informatie herkennen
Als je online informatie kritisch leest, kun je tegenstrijdigheden ontdekken. Omdat online teksten vaak minder grondig gecontroleerd worden dan papieren teksten, komt dit op internet vaker voor.
Vaardigheid 6: Teksten met minder duidelijke tekstgeraamte toch begrijpen
Online teksten hebben vaak een minder duidelijke indeling in inleiding-kern-slot. Ook is het tekstgeraamte vaak minder duidelijk te herkennen en is het niet mogelijk in één oogopslag de hele tekst te bekijken, omdat je moet scrollen. Probeer toch de rode draad van een tekst in de gaten te houden en maak zo nodig wat korte aantekeningen op een vel papier of in een Word-document.

Slide 13 - Slide

Signaalwoorden
Signaalwoorden zijn woorden die een tekst begrijpelijker maken.
Met deze woorden leg je verbanden tussen zinnen en alinea’s. Ze geven de lezer een ‘signaal’ (een teken), bijvoorbeeld: en, maar, toen, want, tenzij, zo, ten slotte. Signaalwoorden helpen de lezer dus om de tekst goed te begrijpen.
Als je signaalwoorden verkeerd gebruikt, zal de lezer de tekst niet kunnen begrijpen.






Slide 14 - Slide

Voorbeeldtekst:

Begrijpelijk:
Mijn fietslicht was kapot, daarom kreeg ik een bekeuring.
Niet begrijpelijk, vreemd:
Mijn fietslicht was kapot, toch kreeg ik een bekeuring.

Slide 15 - Slide

Verwijswoorden
Een verwijswoord verwijst naar een woord of woordgroep ergens anders in de tekst.
Verwijswoorden zorgen ervoor dat je woorden of woordgroepen niet steeds hoeft te herhalen.  
Je kunt met verwijswoorden verwijzen naar:

personen, dingen, plaatsen, tijdstippen.

Slide 16 - Slide

Verwijswoorden

Slide 17 - Slide

Tekstdoelen en tekstsoorten
De schrijver van een tekst heeft altijd een doel. Hij wil iets bereiken met de tekst.
Er zijn vijf tekstdoelen. Bij elk tekstdoel hoort een tekstsoort.
  • Informeren: de schrijver geeft informatie in een informatieve tekst.
  • Instructies geven: de schrijver legt stap voor stap hoe je iets doet in een instructie.
  • Overtuigen: de schrijver wil de lezer overtuigen van zijn mening in een overtuigende tekst.
  • Activeren: de schrijver wil dat de lezer iets doet of juist niet doet in een activerende tekst.
  • Amuseren of ontroeren: de schrijver wil bij de lezer emoties oproepen in een amuserende of emotieve tekst. 


Slide 18 - Slide

Criteria voor het beoordelen van het tekstniveau.
Waar kijk je naar bij een tekst als je wilt bepalen hoe moeilijk of makkelijk een tekst is ( het tekstniveau bepalen ).

  1. lengte van de tekst
  2. lengte van de zinnen
  3. moeilijke woorden
  4. lay-out (= hoe de tekst eruitziet)
  5. afbeeldingen (= plaatjes)
  6. onderwerp

Slide 19 - Slide

Onderwerp en hoofdgedachte
Het onderwerp van een tekst is waar de tekst over gaat. Je gebruikt één woord of een paar woorden.
De hoofdgedachte van een tekst vertelt iets over het onderwerp. Je gebruikt daarvoor één of maximaal twee zinnen.

Om de hoofdgedachte te bepalen, moet je de tekst grondig lezen. Dan heb je niet genoeg aan een keertje doorkijken.

Slide 20 - Slide