Lezen 5 - Toetsvoorbereiding

Lezen 5 - BK3
Toetsvoorbereiding
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Lezen 5 - BK3
Toetsvoorbereiding

Slide 1 - Slide

Wat is een feit?
A
Het is momenteel 12 graden celsius
B
Ik vind het koud buiten
C
Ik houd van de kou
D
Ik hoop dat het lang herfst blijft

Slide 2 - Quiz

Wanneer is iets een feit?
A
Als één iemand het zegt
B
Als de bron bekend is
C
Als het te controleren is
D
Als er fouten in staan

Slide 3 - Quiz

Wat is een mening?
A
Als het te controleren is
B
Als iemand iets ergens van vindt
C
Als iemand uitlegt waarom diegene dat vindt
D
Als de bron bekend is

Slide 4 - Quiz

Wat is een mening?
A
Een artikel uit een krant
B
Een nieuwsitem op NOS.nl
C
Een persoonlijke blog
D
Een wetenschappelijk onderbouwd document

Slide 5 - Quiz

Wat is de bron van een tekst?
A
Degene die de tekst heeft geschreven
B
Degene die de tekst leest
C
De inleiding van een tekst
D
Degene die de tekst gebruikt

Slide 6 - Quiz

Waar vind je de bron van een tekst meestal?
A
In de inleiding
B
In de kern
C
In het titel
D
In het gedeelte onder de tekst

Slide 7 - Quiz

Als je iets niet goed snapt, dan kan je inloggen bij Blink. Onder welk kopje vind je dan de informatie?
A
Toolbox
B
Blinkotheek

Slide 8 - Quiz

Wat is een betrouwbare bron in Nederland?
A
Krantenartikel
B
Blog
C
YouTube-video
D
Buurvrouw

Slide 9 - Quiz

Wat is een betrouwbare bron in Nederland?
A
Folder
B
Advertentie
C
Wikipedia
D
De Speld

Slide 10 - Quiz

Wat is de meest betrouwbare bron?
A
Een krantenartikel uit 2002
B
Een krantenartikel uit 2008
C
Een krantenartikel uit 2015
D
Een krantenartikel uit 2022

Slide 11 - Quiz

Welke leesmanieren kun je gebruiken?
A
Ontspannend lezen Kritisch lezen Grondig lezen
B
Spannend lezen Kritisch lezen Grondig lezen
C
Geïnteresseerd lezen Kritisch lezen Grondig lezen
D
Informatief lezen Kritisch lezen Grondig lezen

Slide 12 - Quiz

Welke leesmanieren kun je gebruiken?
A
Onderzoekend lezen Scannend lezen Kritisch lezen
B
Zoekend lezen Scannend lezen Kritisch lezen
C
Plezierig lezen Scannend lezen Kritisch lezen
D
Chillend lezen Scannend lezen Kritisch lezen

Slide 13 - Quiz

Wat doe je als je Zoekend leest?
A
Je wil gewoon lekker lezen.
B
Je wil bepaalde informatie vinden.
C
Je wil weten of de tekst interessant is voor jou.
D
Je wil echt begrijpen wat je leest.

Slide 14 - Quiz

Wat doe je als je Ontspannend leest?
A
Je wil gewoon lekker lezen.
B
Je wil bepaalde informatie vinden.
C
Je wil weten of de tekst interessant is voor jou.
D
Je wil echt begrijpen wat je leest.

Slide 15 - Quiz

Wat doe je als je Grondig leest?
A
Je wil gewoon lekker lezen.
B
Je wil bepaalde informatie vinden.
C
Je wil weten of de tekst interessant is voor jou.
D
Je wil echt begrijpen wat je leest.

Slide 16 - Quiz

Wat doe je als je Scannend leest?
A
Je wil gewoon lekker lezen.
B
Je wil bepaalde informatie vinden.
C
Je wil weten of de tekst interessant is voor jou.
D
Je wil echt begrijpen wat je leest.

Slide 17 - Quiz

Welke leesmanier hebben we nu nog niet gehad?

Slide 18 - Open question

Wat zit er in het tekstgeraamte?
A
Titel Onderwerp Hoofdgedachte
B
Titel Afbeeldingen Tussenkopjes
C
Titel Bladzijdenummer Witranden
D
Titel De kern van de tekst Middenstuk van alinea's

Slide 19 - Quiz

Wat is het tekstdoel van De Speld?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Activeren
D
Amuseren

Slide 20 - Quiz

Wat is het tekstdoel van NOS. nl?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Activeren
D
Amuseren

Slide 21 - Quiz

Wat is het tekstdoel van een advertentie?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Activeren
D
Amuseren

Slide 22 - Quiz

Wat zijn signaalwoorden?
A
Hij, zij, die, daar
B
en, maar, toen, want, tenzij, zo, ten slotte
C
Wat, dat, die, deze
D
Waarom, wanneer, wie, waar

Slide 23 - Quiz

Waar verwijzen verwijswoorden naar?
A
Personen Dingen Tijdstippen
B
Signalen Verwijzingen Moeilijke woorden
C
Tekstdoelen Tekstgeraamte Leesmanieren
D
Onderwerp Hoofdgedachte Tekstbegrip

Slide 24 - Quiz

de hoofdgedachte
het onderwerp
Als je in één zin of maximaal twee zinnen beschrijft waar de tekst over gaat, dan heb je...
Als je in één of een paar woorden beschrijft waar de tekst over gaat, dan heb je... 

Slide 25 - Drag question

Tekstgeraamte
Zinnen en alinea's
personen en dingen
Met signaalwoorden kun je verbanden leggen tussen:
Met verwijswoorden kun je verwijzen naar:
Als je van een tekst alleen de afbeeldingen, titel en tussenkopjes, de bron etc. ziet, wat ligt er dan voor je?

Slide 26 - Drag question

Ik vond dit nuttig:
Eens
Ik weet het niet
Oneens

Slide 27 - Poll

Ik ben blij dat het bijna weekend is:
😒🙁😐🙂😃

Slide 28 - Poll