Impro karakter les

karakter
Breng de Wie in een scene tot leven door op zoek te gaan naar details.

Van praten, van lopen, van zitten, van stopwoordjes, van gedrag, van emotie.
1 / 24
next
Slide 1: Slide
DramaMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

karakter
Breng de Wie in een scene tot leven door op zoek te gaan naar details.

Van praten, van lopen, van zitten, van stopwoordjes, van gedrag, van emotie.

Slide 1 - Slide

Bedenk drie willekeurige letters voor jezelf. Bijvoorbeeld: 

BOD

Slide 2 - Slide

Muziek aan? Loop door het lokaal. 

Muziek uit? Stop en groet de dichtstbijzijnde persoon op een bepaalde manier.

Slide 3 - Slide

Verzin voor elkaar wat de letters betekenen. Bijvoorbeeld:
Bert, (de) Onredelijke Docent



naam                            eigenschap                      beroep

Slide 4 - Slide

Dit personage ben je vanaf nu.

Tot het moment dat je hoort dat je er even uit mag stappen.

Slide 5 - Slide

Hoe loopt jouw personage?

Slide 6 - Slide

Hoe groet jouw personage?
Wat voor stem heb je? 
En zeg je deftig 'goeiemorgen' 
of stoer 'yo!' ?

Slide 7 - Slide

Maak 2 rijen tegenover elkaar (met stoel).

Slide 8 - Slide

Rolinterview
Rij 1 begint met interviewen, rij 2 blijft in personage. Rij 2 wordt geïnterviewd. Geef antwoord op de vragen die je krijgt in personage. Degene die het scherm kan zien, begint met interviewen.
Hierna wissel je van stoel. 
timer
2:00

Slide 9 - Slide

Beide rijen schuiven 1 persoon op naar links. 

Slide 10 - Slide

Sterfscène
 Aan het einde van de minuut moet één personage gestorven zijn. De reden van sterven moet liggen in het soort personage dat jullie spelen. 
timer
1:00

Slide 11 - Slide

Beide rijen schuiven 1 persoon op naar links. 

Slide 12 - Slide

Wat zou jouw personage moeten opbiechten?

Rij 1 tegenover rij 2
Persoon in rij 1 begint.

Slide 13 - Slide

Denk aan: 
Definiëren wie-wat-waar
Oplossen conflict!
Subacties inzetten: slijmen, dreigen, deal sluiten, argumenten geven, straffen, ontwijken, etc.
Scène verlaten (afronden) met een logische reden

Slide 14 - Slide

Laat je personage los.

Slide 15 - Slide

Schrijf elk een woord
Van de te spelen situatie

1. Karakter / 2 emotie / 3 werkwoord / 4 complicatie / 5 locatie

Slide 16 - Slide

Situatie 1 'Roken'
A) Je bent gaan roken. Eigenlijk vind je het vies maar je beste vriend(in) doet het ook. Je staat net een pakje af te rekenen als je broer binnenkomt. 
B) Je bent de broer van A en wist niet dat hij/zij rookte. Je weet dat jullie ouders fel tegen roken zijn en dat A niet zijn/haar rijbewijs krijgt als ze het te weten komen. 

Slide 17 - Slide

Situatie 2 'Pesten'
A) Je wordt gepest door verschillende klasgenootjes. Je wordt
hier heel ongelukkig van. Je weet niet meer wat je hier mee aan moet dus je bespreekt dit met een van je vriend(inn)en.
B) Jij bent een vriend(in) van A, maar durft niet zo veel te doen. Je praat het
pestgedrag van jullie klasgenootjes eigenlijk een beetje goed, omdat je bang bent
dat jij ook gepest zal worden.

Slide 18 - Slide

Situatie 3 'Loverboys'. 
A) Je hebt een nieuw vriendje.
Hij is heel lief en koopt allemaal cadeautjes voor je.
Enige wat hij daar tot nu toe voor terug vraagt is dat je zijn naam in je nek hebt laten tatoeëren. Dat heb je gedaan. 
B) Je bent de ouder van A. Je komt net terug van een ouderavond, waar je een interessante lezing hebt gehad over loverboys. 

Slide 19 - Slide

Situatie 4. 'Vakantie' 
A) Je wil heel graag met je vader mee op vakantie en gaat er ook vanuit dat jullie straks weer drie weken naar een mooie bestemming gaan. Helaas wil de nieuwe vriendin van je vader niet dat je mee gaat op vakantie. 
B) Je bent de vader van A en wil geen ruzie met je vriendin. Het gaat eindelijk goed tussen jullie; dat wordt dus alleen op vakantie met haar én haar kind. 

Slide 20 - Slide

Bedenk je eigen situatie. 
- Situatie tussen 2/3 mensen (A, B, en eventueel C)
- De personages hebben een tegengesteld belang
- Is emotioneel beladen
- Je mag er een locatie bij schrijven

Slide 21 - Slide

Wat wordt er volgende week van je verwacht?
Je speelt een improvisatiescène met daarin een conflict dat opgelost moet worden (het beste één tussen jouw personage en die van de ander). Hierin moet de wie-wat-waar gedefiniëerd worden, het conflict opgelost d.m.v. het gebruik van subacties en de scène moet logisch worden afgerond.

Slide 22 - Slide

Wat krijg je voor je de scène begint?
Je krijgt van tevoren alleen te weten of je hoge of lage status speelt, wie jullie van elkaar zijn en waar jullie zijn. Dit moet je nog wel extra definiëren. De subacties (categorieën) blijven op het scherm staan.
Je wordt individueel beoordeeld.

Slide 23 - Slide

Oefenen + feedback

Slide 24 - Slide