H.S. Le passé composé

R
É
V
I
S
I
O
N
1 / 41
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

R
É
V
I
S
I
O
N

Slide 1 - Slide

welke taalregels ken je
uit chap. 5 en 6

Slide 2 - Mind map

1) De vorm van het bijvoeglijk naamwoord.
2) Het werkwoord aller (gaan) en de toekomende tijd. 
3) Het werkwoord faire (doen, maken) 
4) Le passé composé (de voltooid tegenwoordige tijd)
 
 

Slide 3 - Slide

herhaling
L'adjectif

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quiz

Komt het bijvoeglijk naamwoord 'français' vóór of ná het zelfstandig naamwoord?
A
voor
B
na

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Vous connaissez la théorie!
Maintenant faisons un petit quiz!

Slide 12 - Slide

Luuk est grand, Sara est ......
A
grandes
B
grand
C
grands
D
grande

Slide 13 - Quiz


Elle a les cheveux ..............
A
noir
B
noires
C
noirs
D
noire

Slide 14 - Quiz

Sa voiture est ................
A
gris
B
grise
C
grisse
D
grises

Slide 15 - Quiz

j'ai des lunettes ...............
A
bleue
B
bleues
C
bleu
D
bleus

Slide 16 - Quiz

La chanteuse est (mooi)
A
belle
B
belles
C
beau
D
beaux

Slide 17 - Quiz

Aller

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

weet je nog hoe je de Futur Proche maakt

Slide 20 - Open question

Slide 21 - Slide

Tu ...................... de la pizza.
(Futur proche)
A
vas manger
B
manges

Slide 22 - Quiz

Je...... (gaan) à l'école
A
vas
B
vont
C
vais
D
va

Slide 23 - Quiz

zet in de goede volgorde
un nouveau-vais-acheter-Je-jean
A
Je vais un nouveau jean acheter
B
Je vais acheter un nouveau jean
C
Je un nouveau jean acheter
D
Je acheter un nouveau jean vais

Slide 24 - Quiz

faire-les magasins- on-va
A
on va faire les magasins
B
Les magasins on faire va
C
on va les magasins faire
D
Faire les magasins on va

Slide 25 - Quiz

Faire

Slide 26 - Slide

Le verbe faire

Slide 27 - Mind map

Slide 28 - Video

FAIRE : Combineer blauw met rood
wij doen
zij doet
jij doet
ik doe
jullie doen
zij doen
nous faisons
je fais
ils font
tu fais
elle fait
vous faites

Slide 29 - Drag question



Le verbe: FAIRE + sport

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

HET BEZITTELIJK VOORNAAMWOORD
LE PASSÉ COMPOSÉ
J'ai mangé une pizza.
Tu as fait du foot hier?
Nous avons été au Maroc.
Le passé composé is een werkwoordstijd wat aangeeft dat iets in het verleden is gebeurd.

Slide 32 - Slide

Le Passé Composé : 
bestaat uit 2 delen
- Deel 1: het werkwoord AVOIR
j'ai
tu as
il / elle / on a
nous avons
vous avez
ils / elles ont

Slide 33 - Slide

Le Passé Composé : 2 delen
- Deel 2: het voltooid deelwoord
Exemples:   
joué
dansé
aimé 
regardé
acheté

Slide 34 - Slide

Zijn jullie er klaar voor?
Log in met de code en speel mee!

Slide 35 - Slide

Het werkwoord avoir
j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
ai
as
a
avons
avez
ont

Slide 36 - Drag question

Ik heb gedanst.
A
Je danse
B
Je suis dansé
C
J'ai danse
D
J'ai dansé

Slide 37 - Quiz

Tu (manger) une pizza
(passé composé)
A
mange
B
manges
C
as mangé
D
a mangée

Slide 38 - Quiz

vous (faire) du foot
A
avez fait
B
avons fait
C
avez fairé
D
ont fairé

Slide 39 - Quiz


(zet in de passé composé)
Je fais de l'équitation
A
J'ai fait de l'équitation
B
Je fait de l'équitation
C
j'ai fairé de l'équitation
D
Je faites de l'équitaion

Slide 40 - Quiz

Slide 41 - Slide