BS 5: Bestuiving, bevruchting en verspreiding MAX

BS 5: Bestuiving, bevruchting en verspreiding
1 / 19
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 19 slides, with text slides and 2 videos.

Items in this lesson

BS 5: Bestuiving, bevruchting en verspreiding

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
* Je kunt omschrijven wat bestuiving is en je kunt de 
   kenmerken van insectenbloemen en windbloemen noemen.
* Je kunt beschrijven hoe bevruchting bij zaadplanten verloopt 
   en welke veranderingen er na de bevruchting in het 
   vruchtbeginsel plaatsvinden.
* Je kunt uit afbeelding van (delen van) planten afleiden hoe de 
   zaden worden verspreid.

Slide 2 - Slide

Bestuiving, bevruchting en verspreiding van zaden horen bij geslachtelijke voortplanting.
Alle nakomelingen (nieuwe planten) hebben dus een nieuw genotype.
de gebeurtenissen volgen elkaar in een vaste volgorde op.
Na de bestuiving vindt bevruchting plaats. Daarna groeit het vruchtbeginsel uit tot een vrucht met zaden. Tot slot worden de zaden verspreid.

Slide 3 - Slide

Bestuiving
Bestuiving is: 

Als stuifmeel van een meeldraad op de stempel van de stamper terecht komt. 
Dit moet wel een bloem zijn van dezelfde soort!

Slide 4 - Slide

Bestuiving
Zelfbestuiving: op dezelfde bloem of op een bloem aan dezelfde plant
Kruisbestuiving: op een bloem aan een andere plant, maar wel van dezelfde soort.

Slide 5 - Slide

Insectenbloemen
Bloemen waarbij het stuifmeel door insecten wordt overgebracht noemen we insectenbloemen. Het zijn meestal vrij grote bloemen met opvallend gekleurde kroonbladeren. De meeldraden en de stamper zitten in de bloem. Ook hebben ze vaak een lekker geur en nectar om insecten te lokken.

Slide 6 - Slide

Bestuiving door insecten
Insecten gaan de bloem in op zoek naar nectar. Ze strijken hierbij met hun lijf langs de meeldraden. Stuifmeelkorrels blijven plakken. (de stuifmeelkorrels zijn ruw en kleverig) 
Vervolgens vliegen ze naar een volgende bloem en blijft het stuifmeel aan de stempel plakken.

Slide 7 - Slide

Windbloemen
Bloemen die door de wind worden bestoven noemen we windbloemen.

Bij windbloemen blaast de wind het stuifmeel van de meeldraden weg. Het stuifmeel kan dan per toeval terechtkomen op de stempel van een bloem van dezelfde soort.

Slide 8 - Slide

Bestuiving door de wind
Omdat de kans op bestuiving bij windbloemen veel kleiner is, maken ze heel veel stuifmeel. De stuifmeelkorrels zijn glad en licht. De meeldraden (helmknoppen) hangen buiten de bloem, zodat het stuifmeel gemakkelijk door de wind kan worden meegenomen.
Ook de stampers steken uit de bloem en zijn vaak groot en veervormig, waardoor de kans op bestuiving groter wordt.

Slide 9 - Slide

Windbloemen
Insectenbloemen
- klein en onopvallend
- meestal groen
- lichte, gladde stuifmeelkorrels
- heel veel stuifmeel
- grote, veervormige stempel
- helmknoppen en stempels steken  
  buiten de bloem
- groot (groter)
- opvallend gekleurde kroonbladeren
- ruwe, kleverige stuifmeelkorrels
- geuren
- bevatten nectar
- helmknoppen en stempels zitten     
  binnen de bloem

Slide 10 - Slide

Bevruchting
Stuifmeelkorrel groeit naar de eicel toe:
  1. De stuifmeelkorrels liggen op stempel
  2. Er groeit een buisje uit de stuifmeelkorrel naar het zaadbeginsel= Stuifmeelbuis
  3. De kern van de stuifmeelkorrel gaat door de buis naar het zaadbeginsel
  4. Als de kern het zaadbeginsel heeft bereikt barst de top van de stuifmeelbuis open.
  5. De kern van de stuifmeelkorrel dringt nu de eicel binnen en versmelt met de eicelkern 
        = BEVRUCHTING

Slide 11 - Slide

Veranderingen na de bevruchting
1. Zaadbeginsel wordt zaad:
  • Iedere bevruchte eicel (in het zaadbeginsel) ontwikkelt zich tot kiem. De kiem is het jonge plantje dat in het zaad zit.
  • Het zaadbeginsel ontwikkelt zich tot een zaad. (kiem en 2 zaadlobben) 
      Er kunnen dus meerdere zaden ontstaan.
2. Kroonbladeren vallen af en  de 
kelkbladeren  en meeldraden verschrompelen
3. Het vruchtbeginsel wordt vrucht:
Het vruchtbeginsel verandert in een vrucht


In dit geval zijn er 6 zaadbeginsels bevrucht = 6 zaden. 
Elke stamper heeft maar 1 vruchtbeginsel = 1 vrucht

Slide 12 - Slide

Verspreiding van zaden
Aan 1 plant kunnen soms wel duizenden zaden ontstaan. Als deze zaden allemaal onder de plant terechtkomen en daar zouden ontkiemen is er te weinig licht, water en ruimte voor de kiemplantjes.
De zaden worden daarom verspreid, het liefst zo ver mogelijk bij de ouderplant vandaan. 
Dit kan op verschillende manieren.

Slide 13 - Slide

Verspreiding door de wind
De meeste vruchten en zaden worden door de wind verspreid. Ze hebben vaak hulpmiddelen om lang te blijven zweven.
De zaden van paardenbloemen hebben bijvoorbeeld pluisjes en de de zaden van de esdoorn vleugeltjes.

Slide 14 - Slide

Verspreiding door dieren (1) 
De vrucht maakt sappig vruchtvlees en wordt door dieren opgegeten. De zaden worden op een andere plek uitgepoept en kunnen daar  ontkiemen

Slide 15 - Slide

Verspreiding door dieren (2)
Ook kunnen planten zaden maken die blijven plakken aan de vacht of huid van dieren.
De vruchten vallen ergens anders weer van de vacht af.
De zaden kunnen daar weer ontkiemen.

Slide 16 - Slide

Verspreiding door de plant zelf
Sommige planten zorgen zelf voor de verspreiding van zaden, bijvoorbeeld doordat de vruchten openspringen. Door de kracht waarmee dit gebeurd worden de zaden weggeslingerd.

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Slide 19 - Video