1.3 Elektriciteit in huis

Elektriciteit in huis?
Elektriciteit in huis!
1 / 43
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Elektriciteit in huis?
Elektriciteit in huis!

Slide 1 - Slide

Wat is er nodig om elektrische stroom op te wekken?
A
spoel en een stroomdraad
B
warmte
C
een bewegende magneet en een spoel
D
een bewegende magneet

Slide 2 - Quiz

Bij een elektriciteitscentrale wordt er warmte opgewekt.
Waarvoor wordt die warmte gebruikt?
A
Om stoom te krijgen
B
Om de magneet te laten draaien
C
Om de spoel te laten draaien
D
om koelwater te kunnen gebruiken

Slide 3 - Quiz

Elektriciteitsnet
Een hogere spanning is
minder energieverlies

Daarom wordt elektriciteit
over grote afstanden met 
een hoge spanning 
vervoert.

Slide 4 - Slide

Wat gebeurt er als er een stroom door een draad loopt?
A
Er ontstaat warmte
B
Er ontstaat licht
C
De draad wordt sterker

Slide 5 - Quiz

Waarom wordt elektrische stroom vervoerd bij een zo hoog mogelijke spanning?
A
Gewoon omdat het kan
B
Om de stroom zo snel mogelijk bij de huizen te krijgen
C
Dan ontstaat er meer elektrische energie
D
Dan is er minder energie verlies

Slide 6 - Quiz

Zet op aflopende spanning

Slide 7 - Drag question

Wat is hoogspanning?
A
De spanning door een stroomdraad die hoog boven de grond hangt
B
De spanning die groter is dan 10 000 Volt
C
De spanning van het stopcontact
D
De spanning tussen twee ruziënde ministers of presidenten

Slide 8 - Quiz

Waarom wordt elektriciteit over grote afstanden met een hoge spanning vervoerd?
A
Minder energieverlies
B
Meer energieverlies
C
Sneller transport

Slide 9 - Quiz

Gelijkspanning en wisselspanning
Gelijkspanning                                          Wisselspanning
- Stroom loopt                                           - Stroom loopt telkens in 
altijd in dezelfde richting                        andere richting
- Vaste + en -                                              - Geen vaste + en -
- Bijv. batterij / accu                                - Bijv. dynamo / netspanning

Slide 10 - Slide

Werking van een transformator
Door de primaire spoel loopt een wisselstroom. Daardoor ontstaat er een magnetisch veld dat telkens van richting en grootte verandert. Het werkt als een elektromagneet.
De weekijzeren kern wordt door de primaire spoel gemagnetiseerd. En verandert dus ook 100 keer per seconde van richting.
Het magneetveld in de secundaire spoel verandert door de gemagnetiseerde weekijzeren kern. Hierdoor ontstaat er een wisselspanning op de uiteinden van de secundaire spoel. 

Slide 11 - Slide

Wat is de werking van een transformator?
A
Magneetveld geeft elektrische energie door
B
Magneetveld genereert elektriciteit
C
Er is elektrische stroom tussen de spoelen

Slide 12 - Quiz

Wat is het verschil tussen gelijkspanning en wisselspanning?
A
Wisselspanning heeft vaste + en -
B
Gelijkspanning heeft vaste + en -
C
Wisselspanning loopt altijd in dezelfde richting

Slide 13 - Quiz

Omhoog en omlaag transformeren
Up = Spanning over de primaire spoel (in V)
Us = Spanning over de secundaire spoel (in V)
Np = Aantal windingen van de primaire spoel
Ns = Aantal windingen van de secundaire spoel

Slide 14 - Slide


A
Transformator A heeft een grotere uitgangsspanning als transformator B
B
Transformator B heeft een grotere uitgangsspanning als transformator A
C
De uitgangsspanningen van beide transformatoren zijn even groot

Slide 15 - Quiz

Op een transformator van een aquariumpomp staat 12V/0,4 A. De primaire spoel heeft 100 windingen en wordt aangesloten op het lichtnet.
Bereken het aantal windingen van de secundaire spoel.
timer
2:00
A
5 windingen
B
1917 windingen
C
2 windingen
D
1104 windingen

Slide 16 - Quiz

Een ideale transformator heeft een primaire spoel met 400 windingen en een secundaire spoel met 10 windingen. De primaire spanning is 230 V. Bereken de secundaire spanning.

Slide 17 - Open question

De ideale transformator
Dus het vermogen van de primaire en secundaire spoel zijn gelijk. 

Oftwel:     Pp = Ps

Slide 18 - Slide

Op de transformator uit de vorige vraag (Up=230V; Us=5,75V) is een gloeilampje aangesloten waardoor er een stroom van 0,50 A door de secundaire spoel loopt.
Bereken de stroomsterkte door de primaire spoel.

Slide 19 - Open question

1.3 Elektriciteit in huis 

Slide 20 - Slide

Het begint in de meterkast

Slide 21 - Slide

De huisinstallatie

Slide 22 - Slide

Onderdelen van een meterkast
Op de foto's op deze bladzijde staan voorbeelden van 
de onderdelen van de meterkast.
Jullie opdracht voor vandaag is om te kijken of je deze 
onderdelen thuis in de meterkast kan vinden!
kilowattuur-meters
links nieuw- rechts oud
hoofdschakelaar
zekeringen
Aardlekschakelaar

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Video

Parallelschakeling
Alle apparaten thuis zijn parallel geschakeld, dat betekent: 
- ze krijgen allemaal 230 V
- Utot = U1 = U2 = U3
- je kunt ze apart inschakelen

Slide 25 - Slide

Hoe zit het met de spanning (U) in een parallelschakeling?
A
Elk apparaat krijgt een deel van de spanning
B
Elk apparaat krijgt de volledige spanning

Slide 26 - Quiz

Hoe zit het met de stroomsterkte (I) in een parallelschakeling?
A
De stroomsterkte is overal even groot
B
De stroom moet worden verdeeld

Slide 27 - Quiz

Hoe zit het met het vermogen (P) in een parallelschakeling?
A
Het vermogen kan je altijd bij elkaar optellen
B
Het vermogen moet ik optellen en dan delen door het aantal apparaten

Slide 28 - Quiz

In een parallelschakeling
- is de spanning overal gelijk
- is de stroomsterkte niet overal gelijk (hangt van het  vermogen af)
- Het vermogen van één groep  kun je altijd bij elkaar optellen

Slide 29 - Slide

Formules voor stroomsterkte en vermogen bij de huisinstallatie

             Dus stromen mag je optellen        


 Vermogens mag je optellen om het totale vermogen te   krijgen.
Itotaal=I1+I2+I3+I4+...
Ptotaal=P1+P2+P3+...

Slide 30 - Slide

Wat is de eenheid van Vermogen?

Slide 31 - Open question

Vermogen berekenen
vermogen = spanning x stroomsterkte

Slide 32 - Slide

2.3 Vermogen en energie

Slide 33 - Slide

Op één groep van een huisinstallatie zijn de volgende apparaten aangesloten:
- magnetron (800 W)
- waterkoker (2000 W)
- Afzuigkap (150 W)
- Zes ledlampen (elk 3 W)

Bereken de totale stroomsterkte in de groepsleiding.

Slide 34 - Open question

Een apparaat van 1950 W is aangesloten op het stopcontact. Hoe groot is de stroomsterkte door het apparaat?

Slide 35 - Open question

Energieverbruik
Zoals we al zagen is het vermogen (P) de hoeveelheid energie (E) die per seconde (s) gebruikt wordt. of te wel:



Als we dan de hoeveelheid energie willen uitrekenen is dat dus:

vermogen=tijdenergie
Energie=vermogentijd
E=Pt
P=tE

Slide 36 - Slide

Belangrijk: 
  • vermogen (P)  in W(att) 
  • tijd (t) in seconden (s) 
    dan energieverbruik (E) in  J(oule)

  • vermogen (P) in KiloWatt (kW) 
  • tijd (t) in uur (h) 
    dan energieverbruik (E) in Kilowattuur (kWh)
E=Pt

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Video

Fasedraaden nuldraad
Bruin - fasedraad
Blauw - nuldraad

Bruin 230V - Blauw geen spanning

Schakelaar naar lamp zwarte draad
 - Schakeldraad: Alleen spanning als schakelaar aan staat

Slide 39 - Slide

Draden
  • Fasedraad (bruin): wisselspanning van 230 V
  • Nuldraad(blauw): geen spanning
  • Schakeldraad (zwart): alleen spanning bij schakelaar in AAN-stand
  • Aarddraad (groengele): buitenkant apparaat naar de aarde, lekstroom

Slide 40 - Slide

Enkele/dubbele isolatie
Bij een apparaat met dubbele isolatie is er een extra isolatielaag en meestal een plastic buitenkant.

Slide 41 - Slide

Dubbele isolatie
KEMA 
keur

Slide 42 - Slide

Randaarde
Een geel/groene draad die via de metalen buitenkant van een apparaat via het snoer naar de rand van het stopcontact gaat.

De randaarde voorkomt stromen door je lichaam.
 

Slide 43 - Slide