T2 hfd 4 Meewerkend voorwerp (klass. 1)

Het meewerkend voorwerp
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Het meewerkend voorwerp

Slide 1 - Slide

Doel van deze les:

Aan het einde van de les kun je het meewerkend voorwerp in een zin herkennen.

Slide 2 - Slide

Even opfrissen
  • persoonsvorm 
  • zinsdelen maken
  • ww gezegde
  • onderwerp
  • lijdend voorwerp

Slide 3 - Slide

persoonsvorm
Verander de zin van tijd en het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm (of vraagzin: 1e ww).
Voorbeeld: 
Anne heeft gisteren paddenstoelen geplukt.
Anne had gisteren paddenstoelen geplukt. 
persoonsvorm = heeft

Slide 4 - Slide

zinsdelen maken: zat (pv)
Het groepje jongens | zat | op het bankje | gisteren.

Op het bankje | zat | het groepje jongens | gisteren.

Gisteren | zat | het groepje jongens | op het bankje.

Slide 5 - Slide

werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in een zin.

Voorbeeld: 

Anne heeft gisteren haar huiswerk gemaakt.
ww gez = heeft gemaakt

Slide 6 - Slide

onderwerp
Stel de vraag: Wie/wat + ww gez ?

Voorbeeld: 
Anne heeft gisteren haar huiswerk gemaakt.

Wie heeft gemaakt?
onderwerp = Anne

Slide 7 - Slide

lijdend voorwerp
Stel de vraag: Wie/wat + ww-gezegde + onderwerp?

Voorbeeld: 
Anne heeft gisteren haar huiswerk gemaakt.
Wat heeft Anne gemaakt?
lijdend voorwerp = haar huiswerk

Slide 8 - Slide

BIJ VOLGENDE   5   DIA'S: 

Eerst invullen van je antwoord en dan telt 
de docent af: 3,2,1-kies.
Antwoord 
A: staan
B: hoek tafel
C: zitten 
D: op hurken
                                      (staat ook op bord geschreven) 

Slide 9 - Slide

De politie heeft de winkeldief betrapt.
Wat is de persoonsvorm?
KIES, WACHT,DOCENT TELT AF
A
De politie
B
De winkeldief
C
Heeft
D
Betrapt

Slide 10 - Quiz

De politie heeft de winkeldief betrapt.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
De politie heeft
B
De winkeldief betrapt
C
De winkeldief
D
Heeft betrapt

Slide 11 - Quiz

De politie heeft de winkeldief betrapt.
Wat is het onderwerp?
A
De winkeldief
B
De politie
C
Heeft
D
Betrapt

Slide 12 - Quiz

Wat is het onderstreepte zinsdeel?
Op zondag lopen er veel mensen in het bos.
A
persoonsvorm
B
gezegde
C
onderwerp
D
lijdend voorwerp

Slide 13 - Quiz

Wat is het onderstreepte zinsdeel? (dia 5)
De boswachter heeft mooie verhalen verteld.
A
persoonsvorm
B
gezegde
C
onderwerp
D
lijdend voorwerp

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Video

meewerkend voorwerp
Marijn / heeft / zijn oude laptop / aan Jari (mv)/gegeven.


Een meewerkend voorwerp kan beginnen met aan (of voor ), maar dat hoeft niet. Als het niet met aan begint, kun je aan ervoor zetten. Als aan in de zin staat, moet je het weg kunnen laten. Soms moet je dan wel de woordvolgorde veranderen:


Marijn/heeft/Jari (mv)/zijn oude laptop/gegeven.

Slide 16 - Slide

meewerkend voorwerp
Stel de vraag: Aan/voor  wie/wat + ww-gez. + ond. + lv ?
Voorbeeld:
Ze hebben de bezoekers bij de opening een leuke verrassing gegeven.
Aan wie hebben ze een leuke verrassing gegeven? 
meewerkend voorwerp  = de bezoekers

Slide 17 - Slide

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
Kim leent haar zus nooit iets.
A
Kim
B
leent
C
haar zus
D
iets

Slide 18 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
Die overtreding kostte hem de gele kaart. 
A
Die overtreding
B
kostte
C
hem
D
de gele kaart

Slide 19 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
Wendy heeft hem een mooi cadeau gegeven.
A
heeft gegeven
B
Wendy
C
een mooi cadeau
D
hem

Slide 20 - Quiz

Zelfstandig aan het werk: 
LessonUp  (gedeelde les, dus inloggen)

Klaar? 

Zie bord

Slide 21 - Slide