naamvallen 1-4 en pers vnw 1-4+ vz en ww

• Duits
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 4

Willkommen!

Lernziel

Am Ende der Stunde kannst du:

- je kan zeggen welke naamvallen er zijn

- je kan zeggen wat een naamval bepaalt

-je kan de naamvallen juist toepassen in een zin

Welke Duitse lidwoorden ken je?

het lidwoord -de-

der- voor mannelijke zaken- der Mann

die- voor vrouwelijke zaken- die Hausfrau

das- voor onzijdige zaken- das Fenster

die- voor meervoud zaken - die Autos

-Deze lidwoorden veranderen naar hun functie in de zin!

-Functies: onderwerp of een lijdend vw

het lidwoord -ein-

Dit lidwoord verandert ook:

Voor mannelijke zaken      -ein Mann

Voor vrouwelijke zaken      -eine Frau

Voor onzijdige zaken                  -ein Mädchen

Voor zeken in het meervoud   -keine Autos

Ook dit verandert naar de functie in de zin!!

(zie schema)

Ein... Hund (m) hat gebissen

1. ein
2. einen
3. eine

D.... Katze (v) hat gekratzt.

1. der
2. die
3. den

D... Katze hat d... Baby (o) gekratzt.

1. das, der
2. die, der
3. die, das
4. das, das

Mein.. GroBeltern waren zu Hause

1. mein
2. meine
3. meinen
4. meiner

Sein... Mutter hat d... Sohn gerufen

1. sein, die
2. seine, der
3. seine, das
4. seine, den

Persoonlijk vnw

Deze verandert ook naar functie/ zinsdeel. (ond, lijdvw)

Binnen de zin ga je dus hier naar op zoek.

Dus wat is onderwerp wat is het lijdvw.

(Komt later het meewerkend. vw nog bij)

voorzetsels en werkwoorden

Deze kunnen ook een naamval bepalen!!

de voorzetsel: durch, für, ohne, um, bis, entlang, gegen: +4e!

                     door, voor, zonder, om, tot, langs, tegen,

Dus kom je een voorzetsel tegen pas je de 4e naamval toe!

Ich laufe durch d.... Wald (m)

idem bij werkwoorden!

durch, für, ohne, um, bis, entlang, gegen +4

Ich falle gegen d.... Boden (m)

Ich fahre ohne  ..... Hände (mv)

Wir gehen durch d.... Haus (o)

..... (ik) kann nicht ohne .... (jou)

1. ich, mich
2. ich, dich
3. es, ihn

.... (zij) hat .... (haar) gesehen.

1. Sie, Sie
2. sie, ihr
3. sie, sie

Gegen .... (haar) könnt ...... (jullie) nicht streiten.

1. Sie, ihr
2. sie, ihr
3. ihr, euch
4. ihr, ihr

Durch .... Wasser (o) kann .... (ik) nicht gehen

1. das, ich
2. den, dich
3. die, ich
4. den, ich

Für dein.... (jouw) Geburtstag (m) machst .... (jij) das?

1. deine, du
2. deinen, du
3. dein, dich
4. deinen, dich

aan het werk...

Welke naamvallen kende je?

E.... Frau hat d..... Junge gesehen!

1. ein- der
2. Eine- die
3. eine- den

D... Mann hat d... Mann geschlagen

1. der- der
2. der- den
3. die- der
4. das-der

E.... Frau gab d.... Kind (o) eine Rose.

1. eine- das
2. eine- den
3. ein- den
4. ein- die

D... Junge hat d... Kinder (mv) gesucht.

1. der- den
2. der- das
3. die- der
4. der- die

E.. Junge hat d... Mädchen geküsst!

1. ein- das
2. eine- das
3. ein- der
4. eine- das

Für ... (haar) ist das schwierig!

1. sie
2. ihn
3. es

volgende keer

Behandelen we de derde naamval!

Tschüss!