This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Welk begrip hoort bij een monopolie?
A
Prijszetter
B
Hoeveelheidsaanpasser
C
Hoeveelheidszetter
D
Prijs gegeven
Slide 3 - Quiz
Noem een nadeel van een monopolie.
Slide 4 - Open question
Bij welke marktvorm is in de grafiek de MO altijd gelijk aan de P(rijs) en aan de GO?
A
Monopolistische concurrentie
B
Volkomen concurrentie
C
Oligopolie
D
Monopolie
Slide 5 - Quiz
Bij de monopolie is de MO ….. de prijs
A
Gelijk aan
B
Kleiner dan
C
Groter dan
Slide 6 - Quiz
Een monopolist streeft ook naar maximale winst (bij MO = MK). Stel dat de MO altijd groter is dan de MK, hoeveel producten kan hij dan het beste produceren?
A
Zo min mogelijk
B
Zoveel dat MO gelijk is aan MK
C
Zoveel mogelijk
Slide 7 - Quiz
Een monopolist kan prijsdiscriminatie toepassen (andere marktvormen ook). Wat is géén voorwaarde voor prijsdiscriminatie?....
A
Er moeten marktsegmenten te onderscheiden zijn
B
Er moeten verschillende groepen te onderscheiden zijn
C
Er moet geen onderlinge doorverkoop mogelijk zijn
D
Er moet arbitrage zijn
Slide 8 - Quiz
Wat is (ongeveer) de prijs die een monopolist moet vragen om zijn winst te maximaliseren?
Slide 9 - Open question
Slide 10 - Slide
Opdracht 5. Hoe bereken je ook alweer de MO in zo’n tabel?
Slide 11 - Open question
Slide 12 - Slide
Opdracht 7: Hoe zie je aan de grafiek dat het om een monopolie gaat?
Slide 13 - Open question
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Opdracht 10 b: bij welke prijs is de winst maximaal?
Slide 18 - Open question
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
nos.nl
Slide 22 - Link
Wat is een kenmerk van een oligopolie?
Slide 23 - Open question
Slide 24 - Slide
Slide 25 - Slide
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Slide
Slide 28 - Slide
Bij welke marktvorm zal het consumentensurplus het hoogste zijn?
A
Volkomen concurrentie
B
Monopolistische concurrentie
C
Oligopolie
D
Monopolie
Slide 29 - Quiz
Slide 30 - Slide
Slide 31 - Slide
Bij welke marktvorm zal het producentensurplus het hoogst zijn?