ned 3F: taalverzorging Stijl van je tekst: de juiste toon en duidelijk formuleren

Taalverzorging/stijl
de juiste toon en duidelijk formuleren
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Taalverzorging/stijl
de juiste toon en duidelijk formuleren

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
instrueren
D
overtuigen

Slide 4 - Quiz

Tekstdoel?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Amuseren
D
Instrueren

Slide 5 - Quiz

Wat is het tekstdoel?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Instrueren

Slide 6 - Quiz


Tekstdoel?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Activeren
D
Overtuigen

Slide 7 - Quiz

Uitleg: Tekstdoelen
De schrijver van een tekst heeft altijd een doel. Dit noemen we het tekstdoel.
Dat betekent: het doel van de tekst.


Slide 8 - Slide

Tekstdoel?
A
instrueren
B
amuseren
C
overtuigen
D
informeren

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Duidelijk formuleren

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Duidelijk formuleren
Geen moeilijke/lange woorden (voor de doelgroep)
Vaktermen alleen voor vakgenoten (jargon)
Kort & bondig
Weinig werkwoorden
Positief
Concreet
Overzichtelijke lay-out

Slide 26 - Slide

Casus: Meneer Riet heeft een fietsongeluk gehad en wordt binnengebracht op de spoedeisende hulp. De overdracht van het ambulancepersoneel gaat volgens de SBAR methode.
Waarom wordt juist deze methode gebruikt?
A
Het is zeer uitgebreid
B
Het is snel en gestructureerd
C
Het is onbekend bij de zorgvrager
D
Het is kort en bondig

Slide 27 - Quiz

In een zakelijke brief is het belangrijk dat je kort en bondig bent
A
Waar
B
Niet waar

Slide 28 - Quiz

Welke uitspraak is juist?

1. Door kort en bondig te spreken, houd je de aandacht van je gesprekspartner gemakkelijker vast.
2. Door snel te spreken geef je je gesprekspartner genoeg tijd om informatie te verwerken.
A
Beide uitspraken zijn juist
B
Uitspraak 1 is juist, uitspraak 2 is onjuist
C
Uitspraak 2 is juist, uitspraak 1 is onjuist
D
Beide uitspraken zijn onjuist

Slide 29 - Quiz


Welke van de onderstaande omschrijvingen is niet bondig én specifiek?
A
Grenzeloze vriendschappen
B
Het belang van vriendschap voor ouderen
C
Meidenvriendschappen
D
Mijn beste vriend gaat verhuizen naar Zwolle.

Slide 30 - Quiz

woede is ......
A
concreet
B
abstract

Slide 31 - Quiz

Dennenappel is....
A
concreet
B
abstract

Slide 32 - Quiz

vriendschap is..
A
concreet
B
abstract

Slide 33 - Quiz

brandweerwagen is een ..... zelfstandig naamwoord
A
concreet
B
abstract

Slide 34 - Quiz

tolerantie is een ........ zelfstandig naamwoord
A
concreet
B
abstract

Slide 35 - Quiz

Slide 36 - Slide