Voegwoorden les 2

• Basisschool
• Groep 7

Wat hebben wij de vorige les geleerd?

We hebben de voegwoorden aangezien, doordat, maar, hoewel en toch gebruikt. 

Aangezien en doordat gebruik je bij een verklaring. Ze vertellen altijd hoe iets gekomen is, wat de reden is van wat er gebeurd is. 

Maar, hoewel en toch zeggen dat er een tegenstelling is. Iets dat je eigenlijk niet verwacht. 

Je weet dat je een voegwoord ook vooraan kunt zetten.

Wat maakt deze zin zo goed?
Vanmiddag gaan we naar de bieb, hoewel we de boeken nog niet allemaal uit hebben.

1. Hoofdletter aan het begin, punt aan het eind.
2. Een komma tussen de twee beweringen.
3. De zin bevat geen overbodige woorden.
4. Een mooie plaats om het voegwoord neer te zetten: aan het begin!

Doordat we vanmiddag naar de tandarts moeten, kunnen we niet naar de bieb.

Voegwoorden aangezien, doordat, maar, hoewel, toch en echter.

Doel: Vandaag maken wij duidelijke zinnen waarin geen overbodige woorden staan. 

1. 's Winters is het koud. 2. 's Winters heb ik niet zo veel zin om buiten te spelen.
Doordat het 's winters koud is, heb ik 's winters niet zo veel zin om buiten te spelen. Is deze zin goed/fout en waarom?

Doordat het 's winters koud is, heb ik 's winters niet zo veel zin om buiten te spelen. Verbeter deze zin.

Mijn vriendje had niet veel tijd.
Mijn vriendje wilde me wel helpen.

Echter

Het woordje echter gebruik je wanneer er iets gebeurt dat je niet verwacht. 

Geen tijd en toch helpen.

Veel auto's slipten 's avonds in de sneeuw.
's Avonds viel er een flink pak sneeuw.

De jongen zei dat spinnen negen poten hadden.
Wat de jongen beweerde was niet waar.
Maak 1 zin met als voegwoord hoewel, toch of echter.

Wat we moeten weten voordat we aan de slag gaan: bij tegenstellingen gebruiken mensen heel vaak de volgende zinsstukjes: aan de ene kant, aan de andere kant en enerzijds, anderzijds. 

Voorbeeld

Eefje was heel sportief. Eefje genoot van lekker languit op de bank liggen.

Enerzijds was Eefje heel sportief, anderzijds genoot ze ervan lekker op de bank te liggen. 

Voorbeeld

Ik wil graag sparen voor een nieuwe legodoos.

Ik heb veel zin om een ijsje te kopen.

Aan de ene kant wil ik sparen voor een nieuwe legodoos, aan de andere kant heb ik zin een ijsje te kopen. 

Aan de slag!

Jullie zien steeds twee korte zinnen. Die twee zinnen hebben iets met elkaar te maken. Zie je een tegenstelling? Of vermoed je een verklaring? Maak van de twee zinnen steeds één zin door het voegwoord te gebruiken.