Standpunt en argument

1 / 20
next
Slide 1: Video
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Video


Standpunt = stelling/mening
Argument = waarmee je jouw standpunt kunt onderbouwen

Slide 2 - Slide

Het zal mij verbazen als dit jaar de carnavalsoptocht in Den Bosch doorgaat. [Er wordt namelijk een erg harde wind voorspeld.]
Wat tussen haakjes staat, is het:
A
Standpunt
B
Argument

Slide 3 - Quiz

[Het Nederlands verloedert] want jongeren gebruiken steeds meer Engelse woorden als spam, hacken, gamen, cool, relaxed en chill.
Wat tussen haakjes staat is het:
A
Argument
B
Standpunt

Slide 4 - Quiz

[Leerlingen op het vwo moeten in vijf in plaats van zes jaar hun opleiding kunnen afmaken.] Je kunt eerder aan een vervolgstudie beginnen en je zit je minder te vervelen.
A
Standpunt
B
Argument

Slide 5 - Quiz

Feitelijk of waarderend?

De kans is erg klein dat je iets wint bij de Postcodeloterij.
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 6 - Quiz

"Ik vind dat studentenverenigingen verboden moeten worden, want niemand zou zich bloot moeten stellen aan de beschamende activiteiten van een ontgroening."
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 7 - Quiz

Voorbeeld
De meeste politici zijn niet te vertrouwen, dus ik ga in de toekomst niet meer stemmen.

Wat is het standpunt?
Wat is het argument?
Voor of achter het standpunt?
Feitelijk (objectief) of waarderend (subjectief) argument?

Slide 8 - Slide

Voorbeeld
Ik vind dat prostitutie niet gelegaliseerd moet worden, want veel vrouwen worden ertoe gedwongen.

Wat is het standpunt?
Wat is het argument?
 Voor of achter het standpunt?
Feitelijk of waarderend argument?

Slide 9 - Slide

Je kunt argumenten vaak herkennen aan signaalwoorden als want, omdat, namelijk, aangezien en immers.

Slide 10 - Slide

Argumentatiestructuur
Een argumentatiestructuur is een schema waarin je duidelijk maakt op welke manier argumenten met elkaar en met het standpunt samenhangen. 

Slide 11 - Slide

Argumentatiestructuren
Enkelvoudige argumentatie = één standpunt en één argument
Onderschikkende argumentatie = een argument wordt ondersteund door één of meer subargumenten (=ketenargumentatie)
Nevenschikkende argumentatie = twee of meer argumenten ondersteunen gezamenlijk het standpunt



Slide 12 - Slide

Argumentatiestructuren
Enkelvoudige argumentatie (een argument bij een standpunt)

Je kunt beter geen alcohol drinken.
Het is slecht voor je gezondheid.

Slide 13 - Slide

Argumentatiestructuren
Onderschikkende argumentatie (een gebruikt argument wordt door een ander argument ondersteund).
Je kunt beter geen alcohol drinken.
Het is slecht voor je gezondheid.
Het is slecht voor je lever.

Slide 14 - Slide

Argumentatiestructuren
Nevenschikkende argumentatie (ieder argument is op zich een zelfstandig argument voor het standpunt)

Je kunt beter geen alcohol drinken.
Het is slecht voor je gezondheid.
Het is gevaarlijk in het verkeer.

Slide 15 - Slide

Argumentatiestructuren
Combinatie van argumentaties 
Je kunt beter geen alcohol drinken.
Het is slecht voor je gezondheid.
Het is gevaarlijk in het verkeer.
Het is duur.
Het is slecht voor je lever.
Met drank op moet je een taxi nemen.
Een taxi kost meer dan zelf rijden.

Slide 16 - Slide

Tegenargumentatie
Tegenargument: iemand is het oneens met het standpunt
Weerlegging: iemand geeft aan dat het argument niet goed is

Slide 17 - Slide

Tegenargument
'Je kunt beter geen alcohol drinken' = standpunt

  • 'Ja, dan kun je alles wel verbieden!'
  • 'Er is zoveel wat slecht voor je is'
  • 'Ik heb ergens gelezen dat twee glazen wijn juist goed is voor de hart- en bloedvaten'


Slide 18 - Slide

Weerlegging
'Je kunt beter geen alcohol drinken' = standpunt
'Want het is slecht voor je lever' = argument

Weerlegging:
  • 'De lever van de mens heeft een geweldig incasserings- en herstelvermogen'
  • 'Nee, het is helemaal niet slecht voor je lever!!!'




Slide 19 - Slide

Bedankt!
Vragen?

Slide 20 - Slide