H3 oefentoets §1 t/m 3

• Aardrijkskunde
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

H3 Klimaat

Oefentoets §1 t/m §3

Wat gaan we doen?

Je maakt zo een aantal oefenvragen bij H3. De vragen lijken op echte toetsvragen.

Aan het eind van de oefentoets weet jij wat je nog moet leren voor de toetsweek.

Welke omschrijving hoort bij het zeeklimaat?

1. koude winters en zachte zomers
2. koude zomers en koude winters
3. zomers koel en winters zacht

Kies het juiste antwoord bij het volgende begrip:
"Het klimaat is ..."

1. het weer zoals dat elke dag voorkomt, wat betreft temperatuur, neerslag en wind.
2. het gemiddelde weer over een periode van 30 jaar.
3. de gemiddelde toestand van de lucht op een bepaalde plaats en een bepaalde tijd.
4. de gemiddelde temperatuur over een langere tijd.

 In deze klimaatgrafiek ontbreken de juiste eenheden op de beide y-assen.

 

→ Sleep de eenheden naar de juiste plek in de grafiek.

mm

ºC

Bekijk de afbeelding.

Er staan vijf klimaten. Daaronder staan acht kenmerken.
Combineer het juiste klimaat (nummer) met het juiste kenmerk (letter)

Let op: je houdt letters over!

Je zou denken: hoe hoger op een berg, hoe dichter bij de zon, dus hoe warmer het is. Maar dit is niet zo. Leg duidelijk uit waarom dit niet zo is en gebruik in je uitleg de volgende twee begrippen: atmosfeer – aardoppervlak

Bekijk de afbeelding.

Wat voor klimaat heeft het grootste deel van Frankrijk?

Bekijk de afbeelding.

Welke klimaatgrafiek past bij het poolklimaat?

Bij de vorige vraag moest je een van de vier klimaatgrafieken kiezen. Leg nu duidelijk uit waarom je die grafiek hebt gekozen.

Waarom is er dag en nacht op de aarde?

1. Door de draaiing van de aarde om de zon
2. Door de draaiing van de aarde om zijn eigen as

Bekijk de afbeelding en let goed op de zonnestralen.

In Nederland is het in de afbeelding

1. Lente
2. Zomer
3. Herfst
4. Winter

Bij de vorige vraag heb je aangegeven welk seizoen het in Nederland is. Leg uit waarom het op dat moment dat seizoen is.

Bekijk de afbeelding.

Jan staat op 1.000 meter hoogte. Het is hier 15 °C. Jan gaat 3 uur wandelen en komt dan op 2.000 meter hoogte. Wat is de temperatuur op 2.500 meter hoogte?

1. 24 °C
2. 9 °C
3. 6 °C
4. 21 °C

Er zijn verschillende soorten neerslag. Onder andere stuwingsneerslag.
Leg in je eigen woorden uit wat stuwingsneerslag is.

Sleep de woorden naar het juiste begrip. Welke woorden horen er bij het weer? En welke horen er bij het klimaat? 

Weer

Klimaat

De toestand van de atmosfeer op een bepaald moment en op een bepaalde plaats.

Het gemiddelde weer in een gebied, berekend over een periode van dertig jaar.

Hagel, sneeuw, regen = neerslag

Een blauwe lucht en een zonnetje

Gemiddeld het hele jaar nooit kouder dan 18 graden

Neerslag in alle seizoenen

condenseren

verdampen

rivieren

neerslag

bergen

Zee

Reflectie: hoe ging de oefentoets? Wat ga je in de voorbereiding op de toets nog doen voor aardrijkskunde?