Module 5 - woordenschat en spelling

Module 5 - woordenschat en spelling
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Module 5 - woordenschat en spelling

Slide 1 - Slide

Wat is de juiste spelling?
A
porselein
B
porselijn

Slide 2 - Quiz

Wat is de juiste spelling?
A
verticaal
B
vertikaal

Slide 3 - Quiz

Wat is de juiste spelling?
A
ongetwijfelt
B
ongetwijfeld

Slide 4 - Quiz

Wat is de juiste spelling?
A
entousiast
B
enthousiast

Slide 5 - Quiz

Wat is de juiste spelling?
A
marsepein
B
marsepijn

Slide 6 - Quiz

Wat is de juiste spelling?
A
temperatuur
B
themperatuur

Slide 7 - Quiz

veroorzaken, meestal van iets vervelends
A
aanschaffen
B
aanrichten
C
ontlopen
D
meespelen

Slide 8 - Quiz

wat het meeste voorkomt, wat gewoon is
A
gewild
B
aanstekelijk
C
fake
D
gemiddeld

Slide 9 - Quiz

1. met aandacht op één ding gericht.
2. op één punt dicht op elkaar.
A
geërfd
B
gemiddeld
C
geconcentreerd
D
gewild

Slide 10 - Quiz

vrolijkheid, gelach
A
hilariteit
B
educatie
C
exemplaar
D
item

Slide 11 - Quiz

voor dit moment, voorlopig
A
schandelijk
B
vatbaar
C
ouderwets
D
vooralsnog

Slide 12 - Quiz

Maak van dit werkwoord een zelfstandig naamwoord: smeren

Slide 13 - Open question

Maak van dit werkwoord een zelfstandig naamwoord: verzekeren

Slide 14 - Open question

Maak van dit werkwoord een zelfstandig naamwoord: aanbieden

Slide 15 - Open question

Maak van dit werkwoord een zelfstandig naamwoord: variëren

Slide 16 - Open question

Maak van dit werkwoord een zelfstandig naamwoord: observeren

Slide 17 - Open question

Maak van dit werkwoord een zelfstandig naamwoord: proberen

Slide 18 - Open question

Het ................ (Engeland) voetbalelftal
A
engelse
B
engelandse
C
Engelandse
D
Engelse

Slide 19 - Quiz

De ..................(Nijmegen) vierdaagse
A
nijmeegse
B
Nijmeegse
C
Nijmegense
D
nijmegense

Slide 20 - Quiz

De ................. (Portugal) olijfolie
A
Portugalse
B
portugese
C
portugalse
D
Portugese

Slide 21 - Quiz

De ...................... (België) chocolade
A
Belgiëse
B
belgische
C
Belgische
D
belgiëse

Slide 22 - Quiz


Ik vind dat erg belangrijk! 
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 23 - Quiz


De voetballers hebben de wedstrijd gewonnen
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 24 - Quiz


Hij verandert zijn wachtwoord elke week. 
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 25 - Quiz

Verleden tijd:
Wij ............... (praten) daar niet over.
A
praten
B
praaten
C
praatten
D
pratten

Slide 26 - Quiz

Verleden tijd:
Hij ................ (stoten) per ongeluk het glas om.
A
stote
B
stoote
C
stotte
D
stootte

Slide 27 - Quiz

Verleden tijd:
Hij ................ (antwoorden) niet op de vraag.
A
antwoorden
B
antwoorde
C
antwoordde
D
antwoordden

Slide 28 - Quiz

Maak een voltooid deelwoord van het werkwoord 'meten'

Slide 29 - Open question

Maak een voltooid deelwoord van het werkwoord 'achterlaten'

Slide 30 - Open question

Maak een voltooid deelwoord van het werkwoord 'bekijken'

Slide 31 - Open question

Maak de juiste samenstelling:
zon + studio

Slide 32 - Open question

Maak de juiste samenstelling:
pan + koek

Slide 33 - Open question

Maak een juiste afleiding door een achtervoegsel te plakken achter 'pijn'

Slide 34 - Open question

Maak een juiste afleiding door een achtervoegsel te plakken achter 'pijn'

Slide 35 - Open question

Maak een juiste afleiding door een achtervoegsel te plakken achter 'aandacht'

Slide 36 - Open question