3 kader - H3 Lezen

Welkom bij Nederlands!
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands!

Slide 1 - Slide

In deze les                                                       Tijd: 45 min.

  • Binnenkomst (5 min.)
  • Lesopening (5 min.)

  • Klassikaal aan het werk gaan (10 min.):
- Bespreken: opdracht 2 op blz. 156 en 157
- Doornemen: objectief en subjectief, meningen en feiten


  • Zelfstandig aan het werk gaan (20 min.):
- opdracht 3 (bladzijde 158)
- opdracht 4 (bladzijde 158 en 159)

Evaluatie en reflectie (5 min.)

Doelen van deze les:

- Je kent het verschil tussen objectieve en subjectieve teksten.
- Je kunt feiten en meningen in een tekst herkennen
- Je herkent signaalwoorden en de verbanden die ze laten zien. 











Slide 2 - Slide

Blok 3: Teksten met een mening (blz. 153)
De kernzin kan op verschillende plaatsen in een alinea staan:



  • De kernzin is de eerste zin van de alinea.
  • De kernzin is de tweede zin, na een inleidende zin.
  • De kernzin staat midden in de alinea.
  • De kernzin is de laatste zin van de alinea.



Slide 3 - Slide

Bespreken: opdracht 2 (blz. 156 en 157)

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Meningen laten zien (objectief)
Overtuigen van een mening (subjectief)

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Meningen laten zien:

  • De schrijver geeft de mening weer van één of meer deskundigen, zonder zijn eigen mening te geven.

  • De lezer kan daarna zelf een mening vormen.

  • Een tekst die meningen laat zien, is een objectieve tekst.

Voorbeelden: artikel in tijdschrift, artikel in krant.
 Overtuigen van een mening:

  • De schrijver geeft zijn eigen mening.

  • Hij laat zo veel mogelijk argumenten zien die zijn mening ondersteunen. Hij wil de lezer ervan overtuigen dat hij gelijk heeft.

  • Een tekst die wil overtuigen is een subjectieve tekst.


    Voorbeelden: ingezonden brief, recensie, blog.

Slide 9 - Slide

signaalwoorden en tekstverbanden

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Zelfstandig: opdracht 3 en 4 (blz. 158 en 159)

Slide 12 - Slide

Blok 2: Inleiding, slot en kernzin (blz. 103)
De kernzin kan op verschillende plaatsen in een alinea staan:



  • De kernzin is de eerste zin van de alinea.
  • De kernzin is de tweede zin, na een inleidende zin.
  • De kernzin staat midden in de alinea.
  • De kernzin is de laatste zin van de alinea.



Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

De kernzin vinden
De kernzin kan op verschillende plaatsen in een alinea staan:



  • De kernzin is de eerste zin van de alinea.
  • De kernzin is de tweede zin, na een inleidende zin.
  • De kernzin staat midden in de alinea.
  • De kernzin is de laatste zin van de alinea.



Slide 15 - Slide

De kernzin vinden
De kernzin kan op verschillende plaatsen in een alinea staan:



  • De kernzin is de eerste zin van de alinea.
  • De kernzin is de tweede zin, na een inleidende zin.
  • De kernzin staat midden in de alinea.
  • De kernzin is de laatste zin van de alinea.



Slide 16 - Slide

Hoofdzaken
Teksten zijn verdeeld in alinea’s.

De belangrijkste informatie uit een alinea (de hoofdzaken) staat in de kernzin.

Slide 17 - Slide

Bijzaken
De rest van een alinea bestaat uit voorbeelden van wat in de kernzin staat of een uitleg daarvan (de bijzaken).

Die zijn minder belangrijk.

Slide 18 - Slide

De hoofdgedachte
De hoofdgedachte is het belangrijkste dat de schrijver met zijn tekst over het onderwerp wil zeggen.

Beantwoord de vraag:
Wat vertelt de schrijver over het onderwerp van de tekst?

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Zelfstandig maken: opdracht 5 (blz. 104)
De kernzin kan op verschillende plaatsen in een alinea staan:



  • De kernzin is de eerste zin van de alinea.
  • De kernzin is de tweede zin, na een inleidende zin.
  • De kernzin staat midden in de alinea.
  • De kernzin is de laatste zin van de alinea.



Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Terugblik op deze les
Doelen van deze les:


Blok 2
- Je kunt aangeven hoe een schrijver de tekst inleidt en afsluit.
- Je kunt de kernzin van een alinea aanwijzen.
- Je kunt de hoofdgedachte van een tekst geven.

Blok 3
- Je kent het verschil tussen objectieve en subjectieve teksten.
- Je herkent signaalwoorden en de verbanden die ze laten zien. 

Slide 23 - Slide