Aan het eind van de les weet jij wanneer je hoofdletters moet schrijven en kan jij leestekens goed gebruiken.
Slide 5 - Slide
Instructie leestekens
Elke zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt, een vraagteken (als het een vraag is) of een uitroepteken (als het een zin met veel nadruk is).
Slide 6 - Slide
Wanneer gebruik je hoofdletters?
Aan het begin van iedere zin.
Begint de zin met 's, verschuift de hoofdletter: 's Morgens ben ik vrolijk.
Bij namen
Bij woorden die van namen zijn gemaakt.
LET OP: namen van weekdagen, maanden en seizoenen worden niet met een hoofdletter geschreven!!
Slide 7 - Slide
Komma's
Naast punten, vraagtekens en uitroeptekens, gebruiken we ook komma's in zinnen. Dit doen we zodat een tekst makkelijker te lezen is.
Wanneer moet je nu een komma zetten?
Slide 8 - Slide
Komma's
In een zin met twee persoonsvormen naast elkaar. – Als jij de hond uitlaat, zet ik thee.
Voor voegwoorden zoals: omdat, maar, terwijl, zodat, nadat, toen, want, voordat. Let op: bij het voegwoord 'en' gebruik je geen komma. – 'Ik wil graag naar Noorwegen op vakantie, omdat daar fjorden zijn'. -'De hond rent naar buiten en springt omhoog.'
Slide 9 - Slide
Komma's
Tussen de delen van een opsomming (behalve voor het woord en):
– 'Ik kocht nieuwe schoenen, een pet, een trui en drie paar sokken.'
Slide 10 - Slide
ZW
Jullie gaan zelfstandig aan het werk met hoofdstuk 2, 'Hoofletters en leestekens." Opdracht 1, 2 en 3 moeten deze les af zijn.
timer
20:00
fluisteren
Slide 11 - Slide
Evaluatie
Wat ging goed?
Wat ging nog niet zo goed?
Heb je alle opdrachten af kunnen krijgen en scoorde je boven de 60%?