Woche 38

H3b Duits, Woche 38
1 / 19
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 160 min

Items in this lesson

H3b Duits, Woche 38

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Beginopdracht
Versie A
Versie B
de winkel
de korting
versieren
ruilen
laten zien
lenen
belangrijk
over
de rekening
de kassa

Slide 3 - Slide

Diese Woche:
Dienstag (50 Min.)

Wörter B
Grammatik E: 
Aufgabe 19, 20
D/F: Aufgabe 18
Wörterliste D/F
Freitag (50 Min.)

Wörterliste D/F (Entdecke die Fehler) + Aufgabe 27
Bespreken: 18, 19, 20
G: Aufgabe 30
LOGO afmaken 
(> Nemo)
Montag (50 Min.)

Wörter B 
(Entdecke die Fehler)
Grammatik C: 
Aufgabe 8, 11, 12, 13
(S. 16-19)
D/F: Aufgabe 18

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

De komende periode
T01:
Kapitel 1 + 2: 
Alle woorden op blz. 42-43, zowel NL-DU als DU-NL
Grammatica onderdeel C + E (blz. 46)
Kapitel 2: 
Woordenlijst A + B op blz. 80, zowel NL-DU als DU-NL
Grammatica onderdeel C + E (blz. 84-85)

+ leesvaardigheid


Slide 6 - Slide

Wörterliste B - Entdecke die Fehler
Er staan fouten in de onderstaande woorden. Verbeter ze in je schrift.
de aanbieding = der Angebot
uitgeven aan = ausgeben an
waardevol = wertvol
de jongere = die jugendlichen
remmen = bremsen
laten zien = geizen
over = ubrig

Slide 7 - Slide

Wörterliste D/F - Entdecke die Fehler
Er staan fouten in de onderstaande woorden. Verbeter ze in je schrift.
het verblijf = das Aufenthalt
iets is klaar = etwas ist klar
de belevenis = die Erlebnis
zelfs = selbst
afzien van = verzichten von
doorbrengen = durchbringen
de verkoper = der Verkaufer

Slide 8 - Slide

Grammatik C
- Je kent de vervoeging van haben/sein al in de tegenwoordige tijd. Nu gaan we naar de verleden tijd.

- Stam + uitgang geldt hier deels. Haben/sein zijn namelijk onregelmatige werkwoorden. 

Slide 9 - Slide

Grammatik C
haben t.t.
haben v.t.
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie

Slide 10 - Slide

Grammatik C
Bij haben geldt dus: 
- de stam = hatt
- de uitgangen =
e
est
e
en
et
en

Slide 11 - Slide

Grammatik C
sein t.t.
sein v.t.
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie

Slide 12 - Slide

Grammatik C
Bij sein geldt dus: 
- de stam = war
- de uitgangen =
x
st
x
en
t
en

Slide 13 - Slide

Grammatik E
- Het werkwoord 'werden' heeft in het Duits meerdere vormen/betekenissen. 

Voor de toets:
- ken je de 3 verschillende rijtjes
- ken je de 4 verschillende betekenissen
- kun je in een zin bepalen welke goede vorm erin past

Slide 14 - Slide

Grammatik E
In de tegenwoordige tijd betekent 'werden':
(1) worden
(2) zullen, gaan

- Morgen werde ich 16 Jahre alt.
- Wird Max nach der Schule Astronaut?
- Nächsten Monat werden wir
in den Urlaub fahren. 
- Was werdet ihr am Wochenende machen?

werden t.t.
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
volt. dw.

Slide 15 - Slide

Grammatik E
In de verleden tijd betekent 'werden':
(1) werden
(2) zouden

- Ich wurde gestern 16 Jahre alt.
- Wurde Max Astronaut?
- Wir würden in den Urlaub fahren,
aber das Wetter ist zu schlecht.
- Würdet ihr eine Weltreise machen?

werden v.t.
zou-vorm
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
volt. dw.

Slide 16 - Slide

Hausaufgaben für Dienstag
- Maken:

- Leren: 

Slide 17 - Slide

Hausaufgaben für Freitag
- Maken:

- Leren: 



Slide 18 - Slide

Hausaufgaben für Montag
- Maken: 

- Leren: 



Slide 19 - Slide