Hoofdstuk 4 grammatica woordsoorten (les 1 do)

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je etui en je leerwerkboek;
  • je laptop (dicht).
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je etui en je leerwerkboek;
  • je laptop (dicht).

Slide 1 - Slide

Planning
  • Uitleg: 4.8 Woordsoorten
  • Werkmoment
  • Afsluiten van de les


Slide 2 - Slide

4.8 Grammatica woordsoorten
Nieuw:
  • voegwoord, persoonlijk voornaamwoord, bezittelijk voornaamwoord.
Bekend (overzicht op pagina 152)
  • lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord, voorzetsel, koppelwerkwoord,  hulpwerkwoord, zelfstandig werkwoord,

Slide 3 - Slide

Voegwoorden (p. 61)
Zinsdelen:
  • Hebben jullie een kat of een hond?
  • We gaan dit weekend zwemmen en voetballen.
Samengestelde zin:
  • Ik heb voor wiskunde veel  huiswerk, maar voor Engels heb ik niets.
  • Ik ga meteen beginnen, omdat ik nog naar de training moet.
  • Ik hoop dat ik morgen alles gemaakt heb.

Slide 4 - Slide

Voegwoorden (p. 61)
Voegwoorden die hoofdzin en hoofdzin aan elkaar verbinden:
en, want, maar, dus, of.

Veelvoorkomende voegwoorden die hoofdzin en bijzin verbinden: omdat, toen, dat, hoewel, sinds, of, als.

Slide 5 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord (p. 62)
Verwijst naar
persoon, dingen
of begrippen.

Enkelvoud/meervoud

1e, 2e, 3e persoon


Slide 6 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord (p. 64)
Geeft aan van wie iets is.
Meestal voor een zelfstandig naamwoord.
Soms staat er nog een woord tussen.

Bezit aangeven met:
  • Mijn fiets (bzv)
  • De fiets is van mij (psv)
  • Miekes fiets (bezits s)

Slide 7 - Slide

Filmpje uit methode 4.8
Persoonlijk voornaamwoord
Onderwerpsvorm - Voorwerpsvorm

Slide 8 - Slide

Werkmoment
  • Maak van 4.7 de opdrachten: 1 tot en met 11. (opdracht 2 en 9 doen we niet). De opdrachten zijn af en nagekeken.
  • Klaar? Start vast met de opdrachten van 4.8. Die maak je digitaal. Deze zijn volgende week dinsdag aan het einde van  de les af. We maken: 1 tot en met 12 (opdracht 2, 5 en 11 doen we niet)


Slide 9 - Slide

Afsluiting
  • Volgende week digitaal werken. Je mag je leerwerkboek thuis laten. Je moet wel de lesstof in de methode kunnen vinden en gebruiken. 

Slide 10 - Slide

Stappenplan ontleden p. 152
  1. Onderstreep de pv => zet zin andere tijd
  2. Zet zinsdeelstrepen => deel zo groot mogelijk voor pv
  3. Benoem wg of ng => wg: onderwerp doet iets => zww                                                    => ng: onderwerp is iets => kww+aanvulling
  4. Benoem o => wie/wat + gezegde?
  5. Benoem lv => wie/wat + wg + o? (dus niet bij ng)
  6. Benoem mv => aan/voor wie/wat + gezegde + o + lv?
o en lv starten nooit met vz

Slide 11 - Slide

Enkelvoudige zin

  • Zin waarin 1 persoonsvorm staat.
  • Een enkelvoudige zin is altijd een hoofdzin.
  • Persoonsvorm en onderwerp staan naast elkaar.
Samengestelde zin
  • Bestaat uit 2 of meer zinnen (en dus pv's).
  • Combinatie hoofdzin - hoofdzin. Of hoofdzin - bijzin, bijzin - hoofdzin.
  • Bijzin: ww staan achteraan.
  • Bijzin: o en pv kan iets of staat iets tussen.

Slide 12 - Slide