Ik heb voor wiskunde veel huiswerk, maar voor Engels heb ik niets.
Ik ga meteen beginnen, omdat ik nog naar de training moet.
Ik hoopdat ik morgen alles gemaakt heb.
Slide 4 - Slide
Voegwoorden (p. 61)
Voegwoorden die hoofdzin en hoofdzin aan elkaar verbinden:
en, want, maar, dus, of.
Veelvoorkomende voegwoorden die hoofdzin en bijzin verbinden: omdat, toen, dat, hoewel, sinds, of, als.
Slide 5 - Slide
Persoonlijk voornaamwoord (p. 62)
Verwijst naar
persoon, dingen
of begrippen.
Enkelvoud/meervoud
1e, 2e, 3e persoon
Slide 6 - Slide
Bezittelijk voornaamwoord (p. 64)
Geeft aan van wie iets is.
Meestal voor een zelfstandig naamwoord.
Soms staat er nog een woord tussen.
Bezit aangeven met:
Mijn fiets (bzv)
De fiets is van mij (psv)
Miekes fiets (bezits s)
Slide 7 - Slide
Filmpje uit methode 4.8
Persoonlijk voornaamwoord
Onderwerpsvorm - Voorwerpsvorm
Slide 8 - Slide
Werkmoment
Maak van 4.7 de opdrachten: 1 tot en met 11. (opdracht 2 en 9 doen we niet). De opdrachten zijn af en nagekeken.
Klaar? Start vast met de opdrachten van 4.8. Die maak je digitaal. Deze zijn volgende week dinsdag aan het einde van de les af. We maken: 1 tot en met 12 (opdracht 2, 5 en 11 doen we niet)
Slide 9 - Slide
Afsluiting
Volgende week digitaal werken. Je mag je leerwerkboek thuis laten. Je moet wel de lesstof in de methode kunnen vinden en gebruiken.
Slide 10 - Slide
Stappenplan ontleden p. 152
Onderstreep de pv => zet zin andere tijd
Zet zinsdeelstrepen => deel zo groot mogelijk voor pv
Benoem wg of ng => wg: onderwerp doet iets => zww => ng: onderwerp is iets => kww+aanvulling