-ING vorm (gerund)

• Engels
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

GERUND 

(ING-VORM)

Wat is een gerund? 

Een werkwoord dat gebruikt wordt als zelfstandig naamwoord. 

Als onderwerp van een zin. 

"Cycling is my favourite hobby."

1

Na een voorzetsel 

"He is not good at cycling. "

2

Na bepaalde uitdrukkingen / werkwoorden. 

"He enjoyed having a day off."

3

Hoe maak je de gerund?

Werkwoord +ing 

De gerund lijkt dus qua vorm heel erg op de present continuous, maar dan ZONDER een vorm van 'to be'

Een gerund is een..

1. ..zelfstandig naamwoord dat gebruikt wordt als een werkwoord.
2. ..werkwoord dat gebruikt wordt als een zelfstandig naamwoord.

Gerund of normaal werkwoord?
"He hates [eating] cold food."

1. Gerund
2. Normaal werkwoord
3. No idea.

Welke woordsoort is het woord "cycling" in deze zin?
"I am [cycling] to my work."

1. zelfstandig naamwoord
2. werkwoord
3. persoonlijk voornaamwoord
4. bijvoeglijk naamwoord

Welke woordsoort is het woord "cycling" in deze zin?
"[Cycling] is my favourite hobby."

1. zelfstandig naamwoord
2. werkwoord
3. persoonlijk voornaamwoord
4. bijvoeglijk naamwoord

Gerund of normaal werkwoord?
"[Eating] vegetables is good for your health."

1. Gerund
2. Normaal werkwoord
3. No idea.

Uitleg

He hates [eating]  cold food. 

What does he hate?

Eating cold food. 

Uitleg

[Eating] vegetables is good for your health. 

What is good for your health? 

Eating vegetables.

Anna is [eating] her sandwiches in the kitchen.

1. Gerund
2. Werkwoord
3. No idea.

Uitleg

Anna is [eating] her sandwiches in the kitchen. 

Is eating = present continuous

What is she doing right now? She is eating. 

I demand --- to the manager of the hotel immediately.

1. talking
2. to talk

My grandmother remembered ---- a plane for the very first time when she was six.

1. seeing
2. to see

She claims ---- related to George Washington, but I don't believe her.

1. being
2. to be

Before ..... him to the airport she drank a cup of coffee.

1. taking
2. she took

In spite of ...... a car, she went bij bike
( her husband has a car!!)

1. having
2. her having
3. him having
4. her husband having

Gerund?
"My friend is good at ... (to make) breakfast."

1. to make
2. make
3. makeing
4. making

Gerund?
"He likes ... (to read) books."

1. to read
2. read
3. reading

Gerund?
"... (to write) stories can be fun."

1. to write
2. write
3. writing

Gerund?
"She managed ... (to communicate) with them."

1. to communicate
2. communicate
3. communicating

Gerund?
"I just finished ... (to run)."

1. to run
2. run
3. running

Gerund?
"She started ... (to swim) again after seven years."

1. to swim
2. swim
3. swimming

Denk je dit onderwerp nu onder de knie te hebben?

1. Ja!
2. Jawel, maar ik ga er nog even mee oefenen.
3. Jawel, maar ik zou het toch nog eens samen willen doornemen.
4. Ik snap er niks van.

Ben je klaar met deze lesson up?

Werk aan de bouwstenen van deze week. Dit vindt je in de planner onder week 3. 

Of, werk aan de mondeling van deze deeltaak. 

Succes!